Fig. Stijghoogtelijnen op verst ende momenten tijden ie niet-stromende fase van d temaling; raai 1-3 een afdichting rondom elke bronput wore aangebracht, om te voorkomen dat zuur: ifrijk regenwater in contact kwam met het b nwater. In he iepe bemalingspakket kon het filter aang macht worden van N.A.P. -35 m tot -60 m. H pompfilter moest weer rondom van een grind mstorting worden voorzien. Bij het pass ::n van de kleilaag diende tussen N.A.P. -35 n -30 m een kleiafdichting te worden aang racht. De pompen voor de diepe bem tg hadden een capaciteit van 50 m3/uur. De g dwaterverlaging in het filter bedroeg 25 m us de pomp moest geïnstalleerd word beneden N.A.P. -25 m. De b< em van de bouwput lag op N.A.P. -12 m en m st ontgraven worden tot N.AP. -15 m; daart moest het afmalen ruim van tevoren begir ;n. Bij ontgraven moest de grondwater stand voldoende ver gezakt zijn, vooral ter plaat: van de teen van de taluds. Uit cl nisch onderzoek van het opgepompte wate ieek dat dit slechts weinig verschilde van z ver zeewater. Als leidingmateriaal kwan i dus goed beschermd staal en kunststof inaa; lerking. De b' werkzaamheden zijn gestart op 1 febru 1978. De bemalingsinstallatie moest blijve unctioneren tot juni 1985. Voor fase 1 van d bemaling zijn 296 ondiepe pompputten gebo. tot N.A.P. -30 a 31 m, en 24 diepe pompputten tot N.A.P. -61 m. Het aantal boringen is geringer dan het advies aangaf, omdat inmiddels de afmetingen van comparti ment IV waren verkleind. De boorgatdiameter van de bemalingsputten is 550 mm. In de boorgaten zijn PVC-filters en PVC-stijgbuizen geplaatst van 250 mm in doorsnee. De filters zijn omstort met gegloeid en gezeefd filtergrind. De ringleiding is uitgevoerd in een stalen HPE-buis van 250 mm in doorsnee. Per sectie van elf bemalingsputten is de ringleiding voorzien van twee afvoerleidingen, elk met een afsluiter; ook in de ringleiding zelf zijn afsluiters geplaatst, zodat bij werkzaamheden of repara ties aan de ringleiding nooit meer dan zes bemalingsputten behoeven te worden uitge schakeld. De pomppijp met de kleinste diameter bestaat uit één lengte, terwijl de overige pompputten onderling zijn verbonden met behulp van flensverbindingen. Alle pompen zijn via een afsluiter aangesloten op de ringlei ding; terugslagkleppen voorkomen dat het pompwater terugstroomt in de bron. Voor de elektrische installatie is nabij iedere transformator een container geplaatst, waarin de hoofdverdeelkast en drie onderverdeelkasten zijn ondergebracht. Vanuit deze containers worden de pompen ieder met een aparte kabel gevoed; bij beschadiging van een voedingska bel zal nooit meer dan één pomp worden uitgeschakeld. Op elk van de 14 containers zijn gemiddeld 20 pompen aangesloten. Dit aantal is weer verdeeld in drie groepen. Van elke groep zijn de pompen afzonderlijk via een zekering aangesloten op een onderverdeelkast. Bij storing in één pomp zal dus alleen deze ene pomp uitvallen. Bij storing in een onderverdeel kast blijven de pompen die zijn aangesloten op 237

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1986 | | pagina 13