af van het bekken. De invallende dooi zorgde ervoor dat binnen enkele dagen vrijwel al het ijs was verdwenen. Na aanvang van de tweede vorstperiode werd bij een Sg (-1,5°C)-waarde van 20 al drijfijs waargenomen. Doordat de vorstperiode korter was en een maximale Sg-waarde bereikte van 54, zou drijfijs met een dikte van 10 cm theoretisch mogelijk zijn geweest. Na een week werd al drijfijs waargenomen dikker dan 6 cm, waaron der ook stapelijs. In tegenstelling tot de eerste periode kwam in de tweede periode nu ook in ruime mate drijfijs voor ten westen van de Zeelandbrug. Dit ijs was grotendeels ontstaan in het gebied ten oosten van de Zeelandbrug, maar werd onder invloed van de getijstroom en de noordoosten wind vooral via de Roompot afgevoerd. In de sluitgaten werd pas na 13 februari ijsgang van betekenis waargenomen. Het ijs bleek bij eb in een geconcentreerde baan van 100 tot 300 m breedte naar buiten te stromen. Gedurende de tweede vorstperiode werd vanwege de verhoogde bovenafvoer van de Rijn wel water via de Haringvlietsluizen afgevoerd. Mede door de kortere vorstperiode was er ten noorden van de Volkeraksluizen minder ijsbezwaar. De bedekking in het Volkerak was ook minder dan in januari. De scheepvaartroute naar het zuiden bleef open voor schepen met een motorvermogen boven 184kW (250 pk). De routes naar Wemeldinge werden tijdens deze periode echter gehinderd door grote schotsen drijfijs. Het totale beeld van de ijsbedekking in het Oosterscheldebekken is bepaald uit foto's die op 19 februari tijdens een verkenningsvlucht zijn gemaakt. Uit de waarnemingen blijkt dat 246 het drijfijs zich vooral in het Zijpe, de Ooster- scheldegeul en de Roompot bevond, en westwaarts dreef onder invloed van de oostelij ke wind. Het Volkerak en het Verdronken lam van Zuid-Beveland waren daarbij redelijk schc an. Na 18 februari draaide de wind enigszins naar het zuidoosten, zodat nu ook drijfijs via de Schaar van Roggenplaat en de Hammen zeewaarts ging drijven. De platen drijfijs ten oosten van de Zeelandbrug waren enkele honderden meters in doorsnede. Waarnemingen rond het Oosterscheldebekkr n bevestigen het vermoeden dat het drijfijs vooral aangedreven wordt door de wind. Lar gs de noordelijke oever nabij Zierikzee werd dar ook pas ijs waargenomen sedert de wind uit het zuidoosten woei. De hinder die de werkzaamheden rond de stormvloedkering ondervonden, vloeiden vooral voort uit het verlet bij de voor vorst gevoelige bedrijven, zoals de ankerbehandel ng en de betonbedrijven te Kats en in de bouwput Schaar. Ook ontstonden in januari onwerkba e situaties door intensieve ijsafzettingen op he werkmaterieel als gevolg van de neerslag en de strakke wind. Vanwege het drijfijs werd na 15 januari de nautische betonning opgenomen of vervang m De tweede vorstperiode kenmerkte zich door een stabiel, helder en vriezend weertype met overwegend weinig wind. Hij veroorzaakte e in tweede verletperiode. De ijsgang vormde al met al in feite weinig hinder voor de uitvoeri ïg. Het vaste ijs in de Sophiahaven op Noord-Be veland en de Noordlandhaven op Neeltje Jans met een dikte van 10 cm is enkele malen me behulp van het werkschip 'Lodijcke' gebrokei, om scheepvaartverkeer en werkverkeer te handhaven.

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1986 | | pagina 22