De fundering van de stormvloedkering moet
verschillende functies vervullen. In voorgaande
Berichten is hierop reeds uitgebreid ingegaan. Und6nOOpSh6ld
Dit artikel gaat over de problematiek van
onderloopsheid. Eerst wordt kort het begrip
gedefinieerd, daarna wordt nader ingegaan op
het probleem van de onderloopsheid, het
uitgevoerde onderzoek en tenslotte op de
gevolgen daarvan voor het ontwerp van het
funderingsbed.
Veronderstel dat een zware constructie, zeg
een pijler, op zand staat (figuur 1). Wanneer de
waterstand aan de bovenstroomse zijde van de
pijler hoger is dan aan de benedenstroomse
zijde, zal een waterstroming op gang komen
door het zand onder de pijler, van de boven
stroomse naar de benedenstroomse zijde. Bij
een voldoende groot verhang - dat is het
verschil in waterdruk tussen twee punten
gedeeld door de afstand tussen die punten -
kan het verticale evenwicht van het korrelpakket
worden verbroken. Op het hoekpunt van de
constructie aan de benedenstroomse zijde
begint dan zand te eroderen. De erosie begint
juist op het hoekpunt, omdat het verhang daar
het grootst is (figuur 2).
Wanneer, mede als gevolg van de horizontale
component van de waterbeweging onder de
constructie, tevens het horizontale evenwicht
wordt verbroken, zal er bodemmateriaal in
horizontale richting worden meegevoerd. Als
gevolg van terugschrijdende erosie zal na
enige tijd een doorgaande geul worden
gevormd onder de constructie door. Het
erosieproces begint op de meest kwetsbare
plek, bijvoorbeeld bij een plotselinge verande
ring in de bodemsamenstelling. Heeft zich
eenmaal een geultje gevormd, dan gaat het
proces van uitschuring door, omdat het
verhang tussen de bovenstroomse zijde en het
begin van het geultje bij hetzelfde verval alleen
maar groter wordt. Ook dwars op de stroom
richting is een concentratie van potentiaallijnen
waar te nemen (figuur 3).
Daardoor zal de geul zich ook in dwarsrichting
kunnen uitbreiden. Bij proefopstellingen
worden dan ook vaak meanderende geultjes
gevonden over de hele breedte van de construc
tie, met een doorsnede van enkele vierkante
BOVENSTROOMSE ZIJDE BENEDENSTROOMSE ZIJC
KWELLENGTE
248