m3/i r/m bedroeg. Met behulp van deze
geg ens kan worden benaderd welke bulldo-
zerii et voor het instandhouden van de
pers aden op het stort noodzakelijk is.
Met et voortgangsmodel kon worden vastge-
stelc dat de significante korreldiameter afnam
naar ate de mengselstroom zich verder vanuit
de p spijp afzette op het stort. Ongeveer zo:
als d gemiddelde diameter bij de winput 180
mier neter bedroeg, dan bedroeg hij op het
onde waterstort nog ongeveer 150 micrometer.
Hieri volgt dat er rekening mee dient te
wore n gehouden dat het onderwaterstort
opge ouwd wordt uit fijner materiaal dan uit
de w put komt, omdat het grovere materiaal
zich ads op het bovenwaterstort heeft
afge; t.
Ook n metingen verricht naar de storthellin-
gen; aarbij dient onderscheid te worden
gemaakt tussen hellingen boven en hellingen
onderwater. De hellingen boven waterverliepen
onder 1:20 tot 1:75, met 1:50 als redelijk
gemiddelde. De storthellingen onder water
varieerden van 120 tot 1:40. Belangrijk in
dezenis het tijdstip van de meting: bij laagwater
is meestal sprake van geulen die een deel van
het stort bovenstrooms eroderen en het
meegevoerde materiaal benedenstrooms
beneden N.A.P. weer afzetten.
Verder is een studie verricht naar de produktie-
coëfficiënt en de werkbaarheidscoëfficiënt. De
produktiecoëfficiënt wordt gedefinieerd als de
verhouding tussen de(maximale produktie van
de zuiger en de werkelijk geleverde zandproduk-
tie. De werkbaarheidscoëfficiënt is de verhou
ding tussen de tijd dat de zuiger kan werken,
dus aanwezig is, en de tijd dat hij werkelijk
heeft gewerkt. Uit het onderzoek voor Speel-