ZOET WATER
AMMONIUM
AAL STIKSTOF
ORTHO-FOSFAAT TOTAAL FOSFAAT OPGELOST SILICIUM
1 HOLLANDS DIEP
2 DINTEL
3 ROOSENDAALSE EN
STEENBERGSE VLIET
4 POLDERS EN DE ZOOM
5 KR EE KR AKSLUIZEN
6 PHILPSDAM
7 VEERSE MEER
8 NEERSLAG
watt volume in de kom en het Volkerak wordt
zichte van het kustwater relatief snel
en koelt ook weer sneller af.
87 kunnen de verschillen tussen de kom
monding nog iets toenemen door de
e verblijftijd van het water in de kom. Uit
rgelijking met de gemiddelde tempera-
het Grevelingenmeer, dat een veel
e verblijftijd heeft, blijkt dat de tempera-
n de kom en de Grevelingen in de
e situatie al niet veel verschillen. Het
ratuurverloop in de kom van de Ooster-
e zal dan naar verwachting ook niet sterk
verar jeren.
Hetz urstofgehalte in de Oosteschelde varieert
algemeen tussen 8 en 12 mg/l. Het
e is in de winter hoger dan in de zomer
volg van de grotere oplosbaarheid van
of bij lagere temperaturen. Het zuurstof-
igingspercentage ligt nagenoeg altijd
90 en 110%. In korte perioden in het
ar en de zomer worden somsverzadigings-
itages gemeten van 150%, tengevolge
hoge zuurstofproduktie bij de algengroei.
staande cijfers duiden er al op dat de
sche zuurstofvraag - kortweg aangeduid
Ds - laag is: 1,8 mg/l in het Volkerak en
1,0 rr i/l in de rest van de Oosterschelde. Deze
lage aarden hangen samen met de geringe
belas ng met afbreekbaar organisch materiaal
en ar monium.
Het is liet te verwachten dat de zuurstofgehalten
en B( Ds-waarden sterk zullen veranderen na
1987
De kc n en het Volkerak zijn gemiddeld iets
helde der dan de monding, maar het verschil is
niet t oot. Het gemiddelde doorzicht ligt in de
orde an grootte van 1,5 m (tabel 3). De
groo te helderheid wordt gemiddeld genomen
ten c
warr
Na 1
en d
lang
een v
tuur
lang
turer
huid
temp
sche
in he
geha
als g
zuurs
verza
tusse
voor,
percc
vand
Bove
biolo
als B
bereikt in het derde kwartaal, vanwege het
vaak rustige weer in de zomer. In vergelijking
met het voorjaar zijn er dan gemiddeld ook
minder algen. De variatie in het doorzicht kan
echter groot zijn, van 0,5 tot 2,5 m.
De verschillen, soms van dag tot dag, worden
vooral bepaald door de weersomstandigheden,
vooral de wind. Ook moet worden bedacht dat
de gegeven getallen gelden voor de geulen.
Nabij de plaatranden en mosselpercelen kan
het water troebeler zijn. Ook is de stroomsnel
heid van invloed op het doorzicht: het doorzicht
is het best rond kentering.
Het doorzicht is vooral afhankelijk van het
gehalte aan fijn zwevend materiaal en algen in
het water. Het gehalte aan zwevende stof toont
dan ook eenzelfde patroon als het doorzicht,
zoals uit tabel 3 blijkt. De cijfers tonen aan dat
het zwevende-stofgehalte in het Volkerak lager
ligt. De oorzaken daarvoor liggen in de lagere
stroomsnelheden, de geringere invloed van de
wind en de lage zwevende-stofgehalten in het
water dat wordt aangevoerd vanuit het Hollands
Diep/Haringvliet. Wellicht speelt ook de
aanwezigheid van een zoutgradiënt over de
verticaal in het Volkerak nog een rol. De
hoeveelheid algen is veelal zo gering dat de
invloed daarvan op het doorzicht tamelijk
beperkt blijft. Duidelijk blijkt uit de gegevens
ook dat de wintermaanden voor zwevende stof,
zeker in de monding, hoger zijn dan de zomer-
waarden. Dit vindt zijn oorzaak in de gemiddeld
hogere windsnelheden in de winter.
De verwachting is dat de Oosterschelde na
1987 wellicht wat helderder wordt en dat de
gehalten aan zwevende stof wat afnemen. Dit
effect is echter nog moeilijk te kwantificeren.
De belasting van de Oosterschelde met de
belangrijkste voedingsstoffen voor algengroei
267