A sen vroeg stadium van de heroverweging
ve 3 Oosterschelde-afsluiting is achter het
cé ale damvak Geul een reusachtig bouwdok U6 bronbömaling V9n de
or arpen voor de aanmaak in den droge van bOUWpilt Schaar
de ote betonnen elementen die nodig
kor en zijn voor de bouw van een stormvloed
kef Welke technische oplossing men
uit< delijk zou kiezen, stond op dat moment
nOi ilerminst vast. Men dacht in die tijd aan
cair ns met beweegbare deuren.
Mae wat er in dat dok zou worden gemaakt,
was inder belangrijk dan het feit dat dit dok
zo s i mogelijk gereed moest zijn, anders liep
het litiek haalbaar geachte tijdschema voor
de a leg van een kering al onmiddellijk
geve iEr is dan ook gekozen voor een ruim
bern en dok, een van de grootste ooit ter
wert aangelegd, met een oppervlakte van
11OC ij 800 m, dat opgedeeld zou worden in
vier mpartimenten, die alle afzonderlijk
zoud kunnen worden drooggezet dan wel
geïnt ideerd. Dat alles stelde natuurlijk bijzon
dere sen aan de bronbemaling, die de
wate tand in de put regelt. In deze bijdrage
wore de bronnering van de bouwput Schaar
besc even en geëvalueerd.
Voo 3 berekening van een bronbemaling
moe an de hand van geologisch onderzoek
de g idgesteldheid worden vastgesteld. Ter
plaat van het bouwdok Schaar was de
toest d als volgt. Van het maaiveld tot N.A.P.
-25 n tomen slib- en leemhoudende zandlagen
voor n tussen N.A.P. -25 m en -30 m meer of
mind schelphoudende zandlagen. Op N.A.P.
-30 n vordt een klei/leemlaag aangetroffen
varië :id in dikte van 0,10 tot 1,50 m, terwijl
daarc der op N.A.P. -31 m lagen zitten die
besta uit matig fijn tot matig grof slibhoudend
zand
Om v t te kunnen stellen hoeveel bronnen
nodig ouden zijn om de bouwput te kunnen
drooc alen, zijn er van tevoren pompproeven
uitge erd.
Er we en tien boringen uitgevoerd. Hiervan
ginge er acht tot N.A.P. -20 m, om informatie
te ver ijgen over het watervoerende pakket
bovei e kleilaag, en twee tot N.A.P. -40 m, ter
verke ing van de afsluitende kleilaag en het
water erende pakket eronder. Bij elke proeflo
catie werden op verschillende diepten waarne
mingsfilters aangebracht. Er zijn totaal vijf
pompproeven gedaan, waarvan vier in het
pakket boven de kleilaag en één proef eronder.
Na eliminatie van het getij kan het afmalingsef-
fect van de pompen worden bepaald. Uit deze
proeven kunnen dan de bodemconstanten
bepaald worden, zoals de horizontale en de
verticale doorlatendheid. Een probleem bij de
pompproeven vormde de afsluitende sliblaag
op de bodem van de Oosterschelde.
Met de bovengenoemde gegevens is een
voorspelling opgesteld van het waterbezwaar
van een bouwput van bepaalde afmetingen
met een bodem op N.A.P. -15 m. Gelet op de
grote ontgravingsdiepte in relatie tot de
diepteligging van de weerstandbiedende zone
op N.A.P. -30 m, bleek een spanningsbemaling
in het pakket beneden N.A.P. -30 m noodzakelijk.
Dit zou enerzijds kunnen voorkomen dat de
bodem zou opbarsten, en anderzijds een
belangrijk deel opvangen van het waterbezwaar
vanuit de diepere ondergrond.
Toen de ringdijk van de bouwput Schaar in
1975 grotendeels gereed was, bleek het
noodzakelijk een aanvullend onderzoek te
doen, om te bepalen wat de capaciteit van een
bronput is, en om informatie te krijgen over de
bodemconstanten van deze dijk. Hieruit is dan
het waterbezwaar van de bouwput berekend.
Tevens werd de chemische kwaliteit van het
water bepaald, om te komen tot een verantwoor
de materiaalkeuze voor de afvoerleidingen. Er
moest vervolgens een zeker optimum gevonden
worden tussen grote pompen en grote afstan
den en kleinere pompen met kleinere afstanden
van elkaar.
Uit de aanvullende pompproeven bleek onder
meer dat voor het ondiepe pakket het beste kan
worden uitgegaan van bronputten met een
235