Sine de afsluiting van het Volkerak in 1969 staa de Oosterschelde niet meer in open vert; 'ding met de Rijn en de Maas. De water- «J6 WatGTKWalltGlt V3I1 06 kwa eit in het bekken wordt sindsdien dan OoStGTSCFlGldG ook et langer in hoge mate bepaald door de afvo van het in de laatste decennia kwalitatief sterl erslechterde rivierwater. De kwaliteit won thans voornamelijk bepaald door bepe de lozingen via sluizen en poldergemalen, en d ifvoer van de Brabantse riviertjes, door de ui visseling met en de kwaliteit van het kust\ ater, en door processen in de Oosterschel de ze Het o ;rgrote deel van de zijdelingse watertoe- jvoer ïdt plaats op het Volkerak (tabel 1): uit (het H ands Diep/Haringvliet via de Volkerak- sluize en uit Noord-Brabant via de Brabantse riviert s de Mark en Dintel en de Roozendaalse en Sti nbergse Vliet. Sinds 970 zorgt het inlaatbeheer van de Volke ksluizen ervoor dat de som van het debie 'ia deze sluizen en de Dintel op 50 m3/s wordt ehouden. Dit volume is gekozen om enerzi Is de zoetwaterlast op de Oosterschelde te bep rken en anderzijds de zoutlast op het Harinc liet te minimaliseren. Alleen in de winte: an '79-'80 is het debiet tijdelijk verhoogd tot 10t m3/s (Bericht 94, november 1980). De be ngrijkste andere afwateringen zijn poldei zater, regenwateren enkele sluizen. De kwalit t van deze afwateringen verschilt, en daarrr e ook hun invloed op de waterkwaliteit, pit ko t verderop nog aan de orde. Na he gereedkomen van de compartimente- ringsd mmen neemt de waterbelasting met 45% a vooral doordat de Brabantse riviertjes dan ni meer rechtstreeks op de Oosterschelde afwatr en en het zoetwaterdebiet door de Kramr ersluizen beperkt wordt. Deinv ed van het kustwater op de Oosterschel de is e g groot; dat is een gevolg van de uitwis aling van kustwateren Oosterscheldewa- terom ;r invloed van de eb- en vloedbeweging. Uit on erzoek is gebleken dat het kustwater van de Oosterschelde nog duidelijk onder invloe staat van het Rijn- en Maaswater dat doord Haringvlietsluizen en de Nieuwe Waterx eg de zee instroomt. Onder gemiddelde omsta digheden bestaat 10% van het kustwater uit rivi --water (figuur 2a). Ondanks een netto reststr om in noordelijke richting langs de Nederl ndse kust en ondanks de overwegend zuidwestelijke wind verspreidt het rivierwater zich vlak langs de kust toch ook nog in zuidelijke richting. De verklaring daarvan is waarschijnlijk dat bij hoog water de stroom in zuidelijke richting staat en bij laag water in noordelijke richting. Dus zelfs bij een iets hogere gemiddel de snelheid in noordelijke richting in het ondiepe gebied vlak langs de kust zal netto meer water in zuidelijke richting worden getransporteerd. Hoge afvoeren via de Haring vlietsluizen en noordwestelijke wind versterken dit verschijnsel nog; de rivierwaterfunctie kan dan oplopen tot 20% (figuur 2b). De bijdrage Tabel 1. Gemiddelde watertoevoer naar de Ooster schelde. Watertoevoer in m3/s Voor het ge Na het gereed reedkomen van komen van de de comparti- compartimen- menterings- teringsdam- dammen men Polderuitslagen 5.0 3.8 Neerslag 10.7 8.6 Veerse Meer 5.8 5.9 Grevelingenmeer 1.5 1.6 de Zoom 0.4 Kreekraksluizen 3.6 - Hollandsch Diep/ 41.7 Haringvliet Mark en Dintel 8.3 Roosendaalse en 2.5 - Steenbergse Vliet Krammersluizen - 25.0 Bergsche-Diepsluis - 0.5 Totaal 81.1 45.4 263

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1986 | | pagina 39