Fig. 4 5 en 6. Ontgrondingen
in de dammen, de Schaar en
de Rcompot bij verschillende
bouv\ asen
Uit de figuren 4, 5 en 6 blijkt, dat de ontgrondin
gen in werkelijkheid aanzienlijk minder groot
zijn dan de voorspellingen op basis van model-
proeven deden vermoeden.
Hiervoor zijn wel oorzaken aan te wijzen. De
proeven in het model worden om te beginnen
uitgevoerd met schoon leidingwater, terwijl het
water in de Oosterschelde aanzienlijke hoeveel
heden sediment bevat. Hetwaterin het model
heeft dan ook een grotere ontgrondingscapaci
teit dan dat in de Oosterschelde. Het voorspel
model voor ontgrondingen wijst daarnaast bij
een beginkuil van 0 meterop erg grote ontgron
dingen, terwijl er dan in werkelijkheid nog maar
weinig gebeurt. Bij toenemende kuildiepte
worden de ontgrondingen volgens de voorspel
lingsnel kleiner. Het I ijkt erdusop,dat het
model bij een beginkuil van vrijwel 0 meterte
grote ontgrondingen voorspelt.
SCHAAR OOST
hm 1
/j^s
y/Z
-
RAND BODEMBESCHERMING
DREMPEL GEREED
PIJLERS GEPLAATST
DORPELS GEPLAATST
RAND BODEMBESCHERMING
DREMPEL GEREED
PIJLERS GEPLAATST
311