steeds verder het benedenrivierengebied
binnendringen.
Op de lange termijn zal ook in het Haringvliet
forse aanzanding optreden, waardoor in het
Haringvliet-Hollands Diep-bekken net zo'n
geulenstelsel zal ontstaan als zich nu voordoet
in de benedenloop van de Nieuwe Merwede,
en zoals eertijds in de Biesbos, voordat de
Nieuwe Merwede werd gegraven.
Door het opschuiven van het aanzandingspro-
ces zal eerder afgezet fijn materiaal, slib,
worden afgedekt door het grovere materiaal
zand.
De geschetste ontwikkelingen kunnen een
aantal minder gunstige neveneffecten met
zich meebrengen. Bij doorgaande aanzanding
neemt de beschikbare diepte af, waardoor er
problemen kunnen ontstaan voor de zeevaart
op de Nieuwe Maas en Nieuwe Waterweg, en
in de zeevaartgeul die door het Hollands Diep
loopt naar het industrieterrein bij Moerdijk.
Voor de binnenvaart zijn in eerste instantie
problemen te verwachten op de Nieuwe
Merwede en de Amer. Er zal dan steeds meer
gebaggerd moeten worden, waarbij zich
onmiddellijk de vraag voordoet, waar de
verontreinigde specie kan worden geborgen.
Een ander gevolg zal de afname zijn van het
doorstroomprofiel, waardoor een goede en
vlotte afvoer van water en ijs kan worden
belemmerd. Bij verdere aanzanding van het
Hollands Diep-Haringvliet zal bovendien de
waterloopkundige situatie in het gehele
noordelijke Deltabekken veranderen.
Dan is er nog het probleem van de verontrei
niging. Aan het door de rivieren aangevoerde
sediment zijn microverontreinigingen gehectt
zware metalen zoals cadmium, lood en kwik,
en organische verontreinigingen als PCB's. Is
dit sediment zich afzet, vormt zich op de
bodem van de rivier een sterk verontreinigde
laag, die voor het milieu van de rivier nadelice
gevolgen kan hebben.
Tengevolge van bestrijding aan de bron en de
daardoor verbeterde waterkwaliteit is er nu
sprake van een geleidelijke verbetering.
Aangezien het zwaartepunt van het sedimen
tatieproces nog steeds doorschuift van oost
naar west, vindt echter ook nog steeds een
doorgaande belasting met en verspreiding van
verontreinigd sediment naar het westen
plaats.
Bij doorgaande uitschuring in de eerder
genoemde riviertakken zou, wanneer er gee 1
maatregelen worden genomen, de stabilitei
van kunstwerken zoals bruggen en tunnels en
die van oevers en oeververdedigingswerken
gevaar kunnen lopen. In de bodem aanwezige
min of meer waterdichte lagen, kleilagen
bijvoorbeeld, kunnen bij voortgaande uitschu
ring aangetast of doorbroken worden,
waardoor vervuild rivierwater in contact kar
komen met het relatief schone grondwater.
Het is ook nog mogelijk dat in het verleden
afgezette relatief sterk met microverontreini
gingen belaste sedimentlagen als gevolg ven
uitschuring eroderen, wat verdere verspreicing
van de verontreinigingen tot gevolg heeft.
344