inm ddels vastgelegd in een eindrapportage, blijken nog enkele andere belangrijke proces- bep lende factoren. De i ndergraving van het schor, en dus de stab liteit van het klif, wordt sterk bepaald doo het feit dat de schorbodem over het alge neen naar beneden toe zandiger wordt, en d iardoor gemakkelijker ondergraven kan worden. De s abiliteit of erosiegevoeligheid van het t bodf mmateriaal in de schorkliffen is gemeten door grondmechanische trek-, druk- en schi fproeven. Er worden enige tientallen onge stoorde boringen horizontaal genomen, en o derworpen aan ongeconsolideerde vrije orismaproeven in het Laboratorium voor Grondmechanica te Delft. Deze sterkte-para- mete s zijn gerelateerd aan de primaire bode neigenschappen. Het lutumgehalte, dat is het gehalte aan deelt as kleiner dan 2 micron, hangt nauw same met het vochtgehalte, de massadicht- heid, Ie kleimineralogische samenstelling en de pl. sticiteitsindex. Het geanalyseerde lutum gehalte is dan ook de enige bodemeigen schap waarmee de gemeten treksterkteresul taten rijn gecorreleerd. Behal e de abiotische bodemeigenschappen zijn vegetatiekenmerken zoals de worteldicht heid van invloed op de sterkte en de cohesie van h t klifmateriaal. De bewortelingsdichtheid is slechts op omslachtige wijze meetbaar, maar e blijkt goed te correleren met de gema kelijk in het veld waar te nemen bedek dngspercentages. Wanneer het gewicht van het overhangende ondergraven schorgedeelte groter wordt dan de interne sterkte van het doorwortelde kleipakket, treedt afstorting op. Er zijn empirisch bepaalde regressievergelijkingen opgesteld voor de druksterkte onderin het overhangende pakket en de treksterkte bovenin. Behalve de zwaartekracht dragen ook de onderzochte golfklappen en de wisselende golfdoordringing via poriën in de grondmassa bij aan de afstorting. De aanvallende krachten worden in hoofdzaak bepaald door de eroderende werking van golven; de getijstroming komt in deze gebieden niet boven 20 cm/s, en draagt alleen bij tot de afvoer van de geërodeerde sedimen ten. Van de drie golftypen - ongebroken, gebroken en brekende golven - bepalen de laatste, met een kracht van meer dan 10 000 kg/m2, in hoofdzaak de mate van erosie van de schor kliffen. De duur en de intensiteit van de brekende golven hangt af van de hoogte van de schorkliffen, van het golfklimaat en van de ligging van de schorklifvoet ten opzichte van N.A.P. De laatste twee parameters zijn onderhevig aan veranderingen als gevolg van de Oosterscheldewerken. De gemeten golven nabij de schorkliffen zijn geanalyseerd; uit de frequentieverdeling van de golfkrachten is de geometrisch gemiddelde golfkracht bepaald. De frequent en nauwkeurig gemeten terugwij king van de schorkliffen is empirisch gerela teerd aan de duur van de golfwerking, de klifsterkte en de geometrisch gemiddelde golfkracht. De regressie-coëfficiënten werden bepaald met behulp van een semi-logaritmi- sche regressie. Ongeveer 80% van de waarge nomen terugwijking kan door de opgestelde vergelijking verklaard worden. Met behulp van deze basisformule en in beschouwing nemend de veranderende toekomstige overspoelingsduur en -frequentie bij gelijkblijvend windklimaat, is de volgende algemeen geldende uitspraak tot stand gekomen: de schorren in het Oosterschelde- gebied zullen ook in de toekomst eroderen, en wel met 60 tot 90% van hun huidige terug- schrijdende snelheid. De verkregen kennis omtrent het dynamisch gedrag van schorren wordt toegepast in het toekomstig beheer van deze gebieden, en speelt ook een rol in het optimaliseren van de sluitingsstrategie van de stormvloedkering. Platen en slikken Platen en slikken zijn intergetijdegebieden die omringd worden door getijdegeulen, respec tievelijk grenzen aan dijken of schorren. Deze 349

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1986 | | pagina 15