IA
i n
J
3
MAART
APRIL MEI
gebieden vallen droog tijdens laagwater en
worden gedurende hoogwater overspoeld; zij
zijn rijk aan micro- en macro-algen en aan
bodemdieren, onder andere wormen en
schelpdieren. De grootste dichtheid van die
organismen treft men over het algemeen aan
in de zone tussen de laagwaterlijn en N.A.P.
De bodemgebonden organismen zijn medebe
palend voor de natuur en de visserij, de twee
belangrijkste functies van de Oosterschelde.
De doelstelling van het platen- en slikkenon-
derzoek loopt grotendeels parallel aan die van
het schorren-onderzoek: na inventarisatie en
procesonderzoek wil men komen tot een
voorspelling van het toekomstig morfo-dyna-
mische gedrag. De toekomstige abiotische
ontwikkeling is met name van belang voor de
al genoemde rijkdom aan bodemgebonden
organismen, en daarmee voor het beleid en
beheer in de toekomst.
De complexe interacties tussen golven,
stroming, bodemtransport en transport van
gesuspendeerd sediment, bepalen de sedimen
tatie- en erosieprocessen, en daarmee de
vorm en de afmetingen van de intergetijdege-
bieden.
In eerste instantie zijn voor dit onderzoek twee
meetopstellingen op de Noordwest-kop van
de Galgeplaat ingericht met golfmeetpalen,
met stroomsnelheidsmeters-zowel ott-molens
als electromagnetische stroomsnelheids- en
-richtingsmeters - met akoestische zandtrans-
portmeters voor zandtransport, stroomrichting
en -snelheid en waterdiepte, met troebelheids
meters en waterbemonsteringsapparatuur. De
meetlocaties bevinden zich nabij de laagwa
terlijn en boven op de plaat.
Zowel gedurende stormachtige als onder
rustige weersomstandigheden werden
350
Fig. 3. Netto zandtransporten
in de tijd, met sterke pieken
als gevolg van storm
Fig. 4. De relatie tussen
getijvolume en doorstroom
profiel in de Oosterschelde,
de Westerschelde en de
Waddenzee
De benthische diatomee
Navicula flanatica verbindt
twee zandkorrels met een
slijmdraad. De opname kwam
tot stand onder de elektronen
microscoop