ver: calen doorgemeten naar stroomsnelheid en i aar concentratie van gesuspendeerd zand, om en nauwkeurig beeld te krijgen van de gei: egreerde zandtransporten over een get: cyclus. Daarnaast werden regelmatig opn men met zijdelingse sonar gemaakt om een ndruk te krijgen van het zandtransport ove de bodem. Ook werden zeer regelmatig met igen van erosie en sedimentatie verricht aan ilaat- en slikoppervlak. Deze metingen zijn itgevoerd volgens een patroon van kleine gelij zijdige driehoeken; de hoogteligging van de p aat werd ingemeten met een meetnauw- keur gheid van 1 mm. Tevens is aandacht gesc ïonken aan de samenstelling van het sedi lent en aan de sedimentbindende werf ng van bodemgebonden micro-algen. Matl ematische modellen van de stroming, de golv' n, het sedimenttransport, de erosie en de s( dimentatie van de Galgeplaat hielpen de meti gen te interpreteren. Naas veldmetingen zijn literatuurstudies verri. ht, onder meer naar het ontstaan en het gedr g van intergetijdegebieden in delta's en estu; ia. Ook werden er modelstudies uitge oerd in een golfgoot van het Waterloop- kund g Laboratorium te De Voorst, onder ande e naar de verticale verdeling van de conc ntraties gesuspendeerd zand onder invlo d van variërende golfhoogten, waterdiep ten, roomsnelheden en taludhellingen. Het onderzoek verkeert momenteel in de fase van a ronding. We geven nu een overzicht van de bt angrijkste meetresultaten van de Galge plaat, en van de eerste conclusie daari. t. Stroomsnelheden, stroomrichting en zancc ncentraties werden gemeten op 30 cm bovei het plaatoppervlak. Onde rustige weersomstandigheden en bij dood j overschrijdt de maximale stroomsnel heid an 25 tot 30 cm/s nauwelijks de kritische erosiesnelheid; de zandconcentraties berei en dan ook slechts maximale waarden van 1 mgr/l. Tijdens springtij echter, als de stroo i oploopt tot 40 a 60 cm/s, bereiken de maxii ale zandconcentraties een waarde van 50 to 200 mgr/l. Het netto zandtransport is dan g richt vanuit de geul schuin naar de plaat Onde stormachtige weersomstandigheden metv\ ndsnelheden boven 15 m/s, een (maat; evende golfhoogte van 30 tot 90 cm en een significante golf periode van 3 s, kan de zandc mcentratie bij springtij wel drie keer zo hoog ijn, terwijl bij doodtij zandconcentraties van 2 0 mgr/l zijn gemeten. De netto zand- Iransp orten zijn dan van de plaat schuin naar de ge I gericht. Metir en van sedimentatie en erosie bevesti gen dit beeld in algemene zin. Het ruimtelijk beeld wordt gekenmerkt door grotere sedimen tatie- en erosiesnelheden nabij de laagwaterlijn dan op het centrale deel van de plaat. Er bestaat overeenstemming tussen de variaties in sedimentparameters zoals mediane korrelgrootte en -sortering van het plaatopper vlak en de variatie in hydrodynamische omstandigheden. De bodemgebonden micro-algen binden zandkorrels door middel van slijmdraden. Dit is duidelijk te zien met behulp van elektronen- microscopie. Experimenten tonen aan dat deze micro-algen onder de huidige omstandig heden in staat zijn de kritische erosiesnelheids- drempel te verhogen met 20 tot 40%. Kwantitatieve verwerking van de opnamen met zijdelingse sonar en gelijktijdig uitgevoerde metingen van het transport van gesuspendeerd zand laten zien dat het zandtransport over de bodem maximaal 8% bedraagt van het totale materiaaltransport. Op de Galgeplaat bestaat dus momenteel een min of meer dynamisch evenwicht tussen de door stroming aangevoerde en de door golven afgevoerde sedimenten. Het netto morfolo gisch effect over één waarnemingsjaar is in de omgeving van de meetlocaties gering. Nader onderzoek naar de representativiteit van het windklimaat van deze meetperiode zal uitwijzen of dit netto effect ook geldt voor langere perioden. Bij de in de toekomst te verwachten reductie van het verticaal getij met 20% zal vanwege de geconcentreerde golfaanval en de sterk gereduceerde zandtransporten rekening gehouden moeten worden met erosie van de sterk aan de wind blootgestelde delen van de platen en de slikken. Dit zal leiden tot een achteruitgang van de laagwaterlijn in de orde van grootte van 1 tot 5 m per jaar. Getijgeulen De veranderingen in de ligging van platen en slikken worden eveneens bepaald door het gedrag van de veranderende getijgeulen. De hydraulische parameter van het getijvolume blijkt een eenvoudig verband te hebben met de parameters van de geulgeometrie: de geulbreedte en -diepte, en de straal en lengte van de meandervorm. Opvallend is de grote gelijkenis met soortgelijke relaties die gelden in de Westerschelde en op de Waddenzee. De toekomstige reductie van het getijverschil in de Oosterschelde betekent een reductie in getijvolume van 30%. Het gemiddelde doorstroomprofiel zal dus eveneens streven naar 30% reductie. Dit betekent dat de geulen 351

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1986 | | pagina 17