Wa meer de hydraulische parameters met de
gei oemde modulen zijn berekend, kan
ver olgens het sedimenttransport worden
bepaald. In COMOR zijn vijf verschillende
trai sportmodulen beschikbaar. De opwerve-
ling en het transport van sediment onder de
gec mbineerde invloed van golven en
stroming wordt het beste gesimuleerd met de
tran ;portformule van Van Rijn, en met de
GE( TRA-formule van Bosman. Hiernaast kan
mer ook gebruik maken van de Bijker-formule
en c 3 formules van Engelund-Hansen en van
Ack rs-White.
Al d ze transportformules veronderstellen een
loka e evenwichtssituatie tussen het transport
en d hydraulische condities. Maar in de
natu jr komt het ten gevolge van het versnellen
of v tragen van de stroom vaker voor dat het
weri alijke transport kleiner dan wel groter is
dan it evenwichtstransport. Wanneer dit het
gev; is, is er sprake van naijlend transport.
COIV OR kan het transport met of zonder
naijl ig berekenen.
De n odule voor sedimentatie en erosie
bere ent het netto-resultaat van de transporten
op e c doorgerekend tijdstip. Door die
tijds ppen representatief te stellen voor een
bepa ilde tijdsperiode kan dan de verandering
van t e bodemhoogte per getijcyclus worden
voor peld.
Een elangrijke stap bij modelberekeningen is
altijd de toetsing van de resultaten aan
veldr letingen. Op de Galgeplaat staan voor dit
doel wee meetopstellingen. De eerste, GALA,
ligt o de steile rand van de zandplaat ter
hoog e van de gemiddelde laagwaterlijn.
GAH de andere, ligt op het hoogste punt
van d plaat.
Voor en eerste toetsing van de modelsimulatie
is he gemeten getij van 26 november 1983
gebri kt. Er woei die dag een stormachtige
wind it westzuidwestelijke richting, die een
sterk erosie op de Galgeplaat tot gevolg had.
In fig ur 1 is een aantal meetwaarden van
GAL/ uitgezet tegen de tijd. Ter vergelijking
zijn o k de voorlopige modelberekeningen
toegr oegd. De stromingsberekeningen
werd n zowel met FRIMO als met WAQUA
uitge oerd.
De o\ areenkomsten tussen de meetwaarden
en de modelwaarden zijn bemoedigend.
Duidt jk is dat het WAQUA-model de
metir en het best benadert.
Onda ks de grote overeenkomsten tussen de
hydra lische parameters, wijken de voorspelde
bodei iveranderingen aanzienlijk af van de
geme en waarden. Op dit moment is dan ook
nog r 3t te zeggen of het COMOR-systeem
bruik; aar is als gereedschap om de toekom
stige morfologische veranderingen in de
Oosterschelde te voorspellen.
Geulmodellen
Een deelonderzoek van het onderzoek naar de
morfologische ontwikkelingen is de studie van
het gedrag van de geulen in de Oosterschelde
in de toekomst. Dit onderzoek omvat twee
aspecten: de ontwikkeling van de dwarsdoor
sneden van de geulen, en de ontwikkeling van
de geulen in het horizontale vlak.
Bij beide onderzoeken wordt gebruik gemaakt
van de wiskundige modellen WAQUA en
SECFLO. Het laatstgenoemde model berekent
de grootte en de richting van de bodemschuif-
kracht; dat is de kracht die de watermassa op
de bodemdeeltjes uitoefent. Die parameter
geeft inzicht in de grootte en de richting van
het sedimenttransport door de geulen.
In Bericht 72 (mei 1975) is de verwachting
uitgesproken dat de geulen in de Oosterschelde
na het gereedkomen van de Oosterscheldewer-
ken ernaarzullen streven hun dwarsdoorsneden
te verkleinen. Die verwachting was gebaseerd
op de relatie tussen het maximale debiet over
een getijperiode en het getijvolume aan de
ene kant, en de grootte van de dwarsdoorsnede
aan de andere kant. Vermindering van het
maximale debiet of van het getijvolume
zouden resulteren in een procentueel even
grote verkleining van het dwarsprofiel.
Door een WAQUA-berekening uit te voeren
met de huidige en de toekomstige geometrie
van de Oosterschelde, in het laatste geval dus
met de stormvloedkering en de compartimen-
teringsdammen, zou een voorspelling verkre
gen kunnen worden van de huidige en
toekomstige debieten door de geulen in de
Oosterschelde.
In figuur 2 zijn resultaten weergegeven van
zo'n berekening voor de raai Schelphoek-Co-
lijnsplaat. De maximale debieten over deze
dwarsdoorsnede nemen met 36% af. De
dwarsdoorsnede, nu 100000 m2, zal dus
volgens bovengenoemde relatie afnemen met
36 000 m2.
Door een berekening als deze toe te passen
voor het gehele gebied van de Oosterschelde,
kan men bepalen hoeveel sediment er nodig
zal zijn voor de aanpassing van de dwarsdoor
sneden van de geulen in de Oosterschelde
aan de nieuwe evenwichtssituatie.
De tweede doelstelling van dit deelproject van
GEOMOR is, te voorspellen waar in de
toekomst in het Oosterscheldebekken
geulverleggingen zullen optreden. Geulverleg
gingen zijn het gevolg van het streven van de
355