mc fologische ontwikkeling van de geulen te voi rspellen. Ee resultaat van WAQUA is te zien in figuur 3, waarin de grootte en de richting van de str> omsnelheden op het tijdstip van maximale eb :n vloed tijdens springtij zijn weergegeven vo< een deel van de Hammen. De figuur too it een voor estuariumgeulen typisch fen rmeen: de stroomdraad - dat is de plaats var de hoogste snelheden - ligt bij eb op een anc are plaats dan bij vloed: bij eb tegen de oevrrvan Schouwen aan, in de buitenbocht var de ebstroom, en bij vloed tegen de Rot genplaat aan, waar zich dan de buitenbocht van de vloedstroom bevindt. Eer andere manier om dit fenomeen zichtbaar te r aken is de constructie van zogenaamde zwc jrtepuntsgrafieken met de numerieke uitvoer van WAQUA (figuur 4). Aan de hand van de snelheidsverdeling bij eb en bij vloed kan het sedimentatie- en erosiepatroon in dit deel van de Hammen worden verklaard (figuur 5): de oever van Schouwen vormt de buiten bocht van de ebstroom. De erosie die hier is opgetreden is een gevolg van de ebstroom. De rand van de Roggenplaat vormt de buitentocht van de vloedstroom. De erosie aan deze kant van de Hammen wordt veroor zaakt door de vloedstroom. Het rekenmodel SECFLO berekent met behulp van snelheidsgegevens en gegevens van de waterhoogte van WAQUA de grootte en de richting van de bodemschuifspanning voor een opgegeven tijdstip en een opgegeven gebied van het WAQUA-rooster. In figuur 6 zijn de bodemschuifspanningen weergegeven zoals door SECFLO berekend voor een deel van de Oosterschelde bij maximale ebstroom 357

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1986 | | pagina 23