en maximale vloedstroom. Te zien is dat de bodemschuifspanning twee componenten heeft, één in de hoofdstromingsrichting en één in de richting loodrecht daarop, de secundaire richting. Een secundaire richting ontstaat ten gevolge van de kromlijnige beweging van de stroming door een bocht. Daarbij wordt het water aan het oppervlak naar de buitenbocht afgebogen. Aan de bodem ontstaat ter compensatie een stroming met een component naar de binnenbocht toe. In SECFLO is ook de invloed van de Coriolis kracht op de secundaire stroming verwerkt. De Corioliskracht werkt op lucht- en water deeltjes die bewegen ten opzichte van de aarde; hij is het gevolg van de draaiing van de aarde. Op het noordelijk halfrond is de Corioliskracht altijd naar rechts gericht, gezien in de richting van de stroming. De invloed van de Corioliskracht op de secundaire stroming is in de Oosterschelde in sommige gevallen van gelijke grootte of zelfs groter dan de invloed van de kromming van de stroming. Figuur 6 toont dat bij de monding van de Hammen zowel bij vloed als bij eb in de huidige situatie een secundaire bodemschuif- spanningsrichting bestaat naar het noorden toe gericht, dus naar de binnenbocht toe. Ook de sedimentbeweging heeft zowel bij vloed als bij eb een component gericht naar de binnen bocht. Aan de binnenbocht bij de oever van Schouwen wordt dan ook sedimentatie waargenomen, zolang geen evenwicht is bereikt. SECFLO wordt voorlopig alleen nog maar gebruikt voor kwalitatief onderzoek naar de toekomstige morfologische veranderingen in de Oosterschelde. Het is echter de bedoelinc dat dit model als basis gaat dienen voor een n de toekomst te ontwikkelen morfologisch model dat de verandering van de bodemligging voorspelt als gevolg van veranderingen in de waterbeweging. Het ontwikkelen van zo'n model zal nog jaren kunnen duren. Specifieke moeilijkheden hierbij zijn gelegen in het vinden van een geschikte sedimenttransportformule die de beweging van het suspensiemateriaal in bochtige geulen beschrijft. Deze zwevende sedimentdeeltjes vormen ongeveer 95% van het totale transport in de Oosterschelde. Verder moeten er nog onnauwkeurigheden worden weggewerkt in de weergave van de waterbeweging, die nu nog veroorzaakt worden door de in WAQUA gebruikte sche matische weergave van oevers en plaatrandon Tot nu toe zijn alleen enkele eenvoudige morfologische berekeningen uitgevoerd voer een deel van de Oosterschelde, met een niet voor de situatie geijkte sedimenttransportfo - mule. Op grond van de resultaten van deze eerste berekening lijkt SECFLO bruikbaar te zijn als basis voor morfologische berekening tn 360

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1986 | | pagina 26