Eer deltagebied in natuurlijke ontwikkeling
wc dt gekenmerkt door voortdurende, maar
var langzame veranderingen in de vorm
var de bodem. Gaat echter de mens ingrijpen
in 3 natuurlijke situatie, zoals bij de
De iwerken is gebeurd en nog altijd
get urt, dan kan dat leiden tot betrekkelijk
sne e morfologische ontwikkelingen. Het is
yan jroot belang deze ontwikkelingen te
ond 'kennen en zo mogelijk te voorspellen.
Enerzijds hebben zij invloed op de functies
van e omgeving: de veiligheid, de scheep-
yaa de natuur en het milieu, anderzijds
Bun en zij een belangrijke randvoorwaarde
jorr en voor het ontwerp en de uitvoering
van e voorgenomen civieltechnische
werken.
I let oorspellen van morfologische verande-
5 ngen wordt mogelijk gemaakt door de
J esc ikbare wetenschappelijke kennis, maar
iet elden ook door het persoonlijk inzicht en
e e aring van de morfoloog. Een voorbeeld
aar an zien we in de diversiteit die er bestaat
i de rormules om het zandtransport te
oor rellen. Zo'n formule is vaak een combi-
atie /an fysica en van coëfficiënten die zijn
epa ld met behulp van experimenten of uit
atu metingen. In iedere formule zit dan ook
en ibjectief element dat voortkomt uit de
rvar ng en het inzicht van een bepaalde
nderzoeker; vaak is dan ook aan zo'n formule
e naam verbonden van de opsteller, zoals in
e m dische wetenschap een ziekte veelal
iet Ce naam van de ontdekker aangeduid
/ord
ven in als de medicus zal de morfoloog in
taat ijn overal een verklaring en een genees-
lidd I voor te vinden. Onderzoek is en blijft
ood ikelijk, zowel in het laboratorium als in
e na uur. Een belangrijke ontwikkeling in dit
nde oek betreft het verbeteren van meetme-
ïodea en meetinstrumenten. Daarnaast is,
oor 3hogevluchtvandeautomatisering.de
erw king van meetgegevens verbeterd,
owe qua betrouwbaarheid als wat de
oevc ilheid betreft. Dit draagt bij tot de
waf it van de interpretatie en tot de
che> ere toetsing van wiskundige modellen,
loev I computermodellen, waarin steeds
leer rocessen en hun interacties geformu
leerd unnen worden, een niet weg te denken
iulpr iddel zijn, blijft de natuur de morfoloog
loch ag steeds verrassen en noodzaakt ze
hem ,d nederige wijze zijn blik te verbreden.
In de dviespraktijk moet daarom een zekere
yoorz :htigheid betracht worden, ook als men
zo goed mogelijk rekening heeft gehouden
met wetenschap, terreinverkenning, ervaring
en randvoorwaarden.
Dit themanummer geeft de stand van zaken
weer ten aanzien van de morfologische
ontwikkelingen in ons benedenrivierengebied
en langs de kust, in relatie tot de Deltawerken.
Omdat volledigheid op dit terrein niet mogelijk
is, wordt volstaan met een aantal onderwerpen
waaruit de breedte van het probleemveld
blijkt. Deze lijn wordt in het laatste artikel
doorgetrokken naar een beleidsvisie van
nationaal karakter.
De gedeeltelijke afsluiting van de zee-armen
in het Deltagebied heeft morfologische
gevolgen voor een gebied dat zich uitstrekt
van de bovenstroomse rivieren tot en met de
kustzone. De onderwerpen van deze aflevering
zijn zo gerangschikt dat men als het ware een
zeewaartse bootreis maakt door het gebied.
Beginnend bij de bodemveranderingen in de
benedenrivieren van het noordelijke Delta
bekken belanden we vervolgens in het
estuarium van de Oosterschelde. Daar wordt
stilgestaan bij het onderzoek naar het gedrag
van geulen, platen, slikken en schorren.
Tevens wordt aandacht besteed aan de
wiskundige modellen die dienen om het
morfologisch gedrag te simuleren en te
voorspellen. In de monding van de Oosterschel
de speelt zich de problematiek van de
kortsluitgeulen af, een kenmerkend voorbeeld
van de interactie tussen de natuurlijke
morfologie en de uitvoering van het werk aan
de stormvloedkering. Verder zeewaarts
ontmoeten we de Voordelta; daar doen zich
interessante wad-achtige ontwikkelingen voor.
Vanuit zee gezien vormt de kustverdediging een
zaak om letterlijk en figuurlijk bij stil te staan.
339