Bodemontwikkeling in het
benedenrivierengebied na de
afsluiting van het Haringvliet
Als onderdeel van de Deltawerken werd in
1969 het Volkerak afgesloten, en in 1970
het Haringvliet. Daardoor is de hydraulische
situatie in het noordelijk Deltabekken
ingrijpend veranderd.
Het getij kan nu alleen nog via de Nieuwe
Waterweg het benedenrivierengebied binnen
dringen, en het zeewater dat tijdens vloed is
binnengekomen kan, met het water dat wordt
aangevoerd door de Lek, de Waal en de Maas,
ook alleen langs de Nieuwe Waterweg
ongehinderd afstromen naar zee.
Daarnaast speelt de in 1 970 gereedgekomen
Rijnkanalisatie een rol. Die veroorzaakt dat de
Waal bij lage afvoeren van de Bovenrijn nu
meer water afvoert dan vóór de kanalisatie, en
de Lek minder, omdat de stuwen in de
Nederrijn dit zo regelen.
Afhankelijk van het afvoerniveau van de
Bovenrijn kan een deel van het water tijdens
eb afstromen door de Haringvlietsluizen.
Hiertoe is een lozingsprogramma opgesteld
dat tot doel heeft de afvoer via de Nieuwe
Waterweg zolang mogelijk te houden op
minimaal 1 500 m3/s, om zo de verzilting van
het noordelijk Deltabekken zoveel mogelijk te
beperken. Om dit te bereiken is het lozingspro
gramma gerelateerd aan de afvoer van de
Bovenrijn bij Lobith. Bij een afvoer tot 1 100
m3/s staan tijdens de ebperiode alleen de
zout- en visriolen van de Haringvlietsluizen
open; er wordt dan gemiddeld over het getij
10 m3/s gespuid. Bij een afvoer tussen 1 100
en 1700 m3/s staat een doorstroomopening
van 25 m2 van de schuiven open, ten behoeve
van een geringe doorspoeling; er wordt dan
gemiddeld over het getij 50 m3/s gespuid. Bij
afvoeren tussen 1 700 en 9500 m3/s worden
de schuiven verder geheven, afhankelijk van
de afvoer. Overschrijdt de afvoer de 9500
m3/s, dan worden de spuisluizen helemaal
geopend.
De veranderingen die na de twee genoemde
afsluitingen optraden in de hydraulische
340
situatie van het noordelijk Deltabekken, raket
vooral de stromingen, dus het horizontale
getij, en in de meeste gevallen ook het
verticale getij, ofwel de waterstanden.
De belangrijkste verandering, die vele andera
wijzigingen met zich brengt, is opgetreden in
de verdeling van de opperwaterafvoer langs
de verschillende riviertakken. Vóór de afslui
tingen had men te doen met forse getijstrorren
op het traject Nieuwe Merwede -Hollands
Diep - Haringvliet; nu zijn de stroomsnelhecen
op dit traject sterk afgenomen. Op het bekken
van het Hollands Diep en Haringvliet vindt
men nog slechts een getijverschil van enkele
decimeters. Daarentegen zijn de stroomsne -
heden op de Oude Maas en de Noord grote'
geworden. Ook veranderde de resulterende
stroomrichting op de Dordtse Kil en het Sp li: