Het onderzoeksvaartuig 'Argus' Se fert de Deltadienst in de zeventiger jaren wt rd uitgebreid met een afdeling voor mi ieu-onderzoek, heeft het zwaartepunt va het onderzoek gelegen bij de waterkwa lite it, in de ruimste zin des woords. Zulk on lerzoek was in de gehele zuidwestelijke ree io van Nederland tot dan toe onbekend, afcezien van routine-bemonsteringen in de We sterschelde als uitvloeisel van internatio nal 3 afspraken. Eer speciaal vaartuig om dat onderzoek uit te voe en was er niet, aangezien niet bekend was wa: raan zo'n vaartuig zou moeten voldoen, en wal het pakket van werkzaamheden zou zijn dat moest worden uitgevoerd, kwantitatief zov el als kwalitatief. Maar na een periode van invr ntarisatie- en opbouwactiviteiten kreeg toe inzicht in de problematiek. In die tijd kon de and gelegd worden op een klein directie- vaa tuig, het motorschip 'Ventjager', een boctje van 1 5 m lang, 4,5 m breed en 1,5 m die| Intissen werd ook de nodige infrastructuur opgebouwd: apparatuur voor plaatsbepaling, tad r, lieren met davits en ook een spoelbak mei afvoer buitenboord. De meetapparatuur was zeer primitief: hij bestond uit een draag bare lood-zink zuurstofmeter, een draagbare geit dendheidsmeter, een schijf voor het met on van de doorzichtbaarheid en een star daardthermometer. Ten behoeve van de berr onstering had men een waterhapper van drie liter ter beschikking. De monsters werden tferz smeld in melkflessen van glas, die werden opg borgen in kratten van kunststof. Het e onderzoeken gebied strekte zich toen uit t ssen de Noordzee en de Westerschelde ener zijds, en de lijn Hoek van Holland-Gouda- s-H "rtogenbosch-Bergen op Zoom anderzijds. Det onderzoeken posities waren over dit geb ;d verspreid volgens geologische en nydr iulische patronen. Tijde ns het onderzoek op een willekeurig punt were getracht het vaartuig zo stil mogelijk te bout en ten opzichte van de waterkolom eron Ier, en dan werden de sensoren van de mee apparatuur buitenboord gehangen, waa ia de waterhapper volgde. De sensoren en d happer voerden meestal op drie diepten metingen en bemonsteringen uit: aan de oppervlakte, op halve diepte en 1 m boven de bodem. Na dit enerverende werk op een klein slingerend schip was er een rustpauze tot het volgende meetpunt, waar alles zich herhaalde. Die rustpauzen hebben, hoe vreemd het klinken moge, aanleiding gegeven tot het systeem dat nu op het onderzoeksvaartuig 'Argus' profes sioneel is opgebouwd: de rustpauzen gaven de bemanning namelijk juist voldoende tijd om zich uit te leven op - in het begin eenvoudig - knutselwerk, dat gericht was op vergemakke lijking van de werkwijze. Binnen één jaar was het zover dat de meetap paratuur, die ondertussen was uitgebreid met een pompje en een zuurgraadmeter, alleen nog 's morgens overboord diende te worden gezet, en pas 's avonds weer aan boord gehesen. Daarmee was het prototype van de zogenaamde meetvis geboren. Men ontwierp vervolgens een nieuw systeem, dat bestond uit twee gescheiden eenheden: een nat systeem - de pomp met slang, slanghaspel en verdeeleenheden -, en de meetvis met zijn sensoren. Het natte systeem bevatte twee, later vier membraanpompen met elk een enkelvoudige opbrengst van 1000 liter per uur. De voeding van deze pompen verliep via een gewapende kabel met twaalf aders van 70 m lang, die telkens met de hand moest worden uitgevierd en opgeschoten. De meetvis bestond uit een frame van roestvrij staal, waarin de sensoren cirkelvormig waren gegroepeerd rondom de kern. Op een later tijdstip werd de meetvis van een neuskegel voorzien; de zeegrasproduktie in het Grevelin- genmeer had dusdanige vormen aangenomen, en er traden ook regelmatig beschadigingen 409

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1986 | | pagina 23