IJsafvoer in het noordelijk
Deltabekken
Ee i vaste ijsbedekking op een rivier heeft bij
ho je afvoeren een aantal nadelige effecten.
De belangrijkste is dat de waterstand als
ge olg van de weerstand van het vaste
ijst ek fors gaat rijzen, vooral als er in de
riv er een ijsdam ontstaat. Als het vaste
ijst ek of de ijsdam in de dooifase nog in de
riv 3r aanwezig is, kunnen hoge afvoeren
leii en tot zo'n hoge waterstandsrijzing dat
er jevaar voor overstroming optreedt. Soms
oo kan de doorweekte rivierdijk door
kri end ijs worden beschadigd - met kans
op ïetzelfde resultaat.
Me name op de ESoven-Rijn en de IJssel
kunnen zulke gevaarlijke situaties voorkomen;
het meest wel op de IJssel. Afhankelijk van de
dut r en de strengheid van een vorstperiode
kan zich daar vast ijs vormen; de wind kan
drij ijs ophopen voor de uitmonding van de
IJs; el in het Ketelmeer/IJsselmeer. Het ijs op
de leneden-IJssel zal zich dan gaan zetten
om 'at het dan niet meer afgevoerd kan
woiden. Tijdens dooi en bij een wassende
rivit r ontstaat er dan overstromingsgevaar,
me e omdat de ijsbezetting op het IJsselmeer
nog een lange tijd stand houdt.
Om deze reden is het van essentieel belang
dat de afvoer langs de IJssel bij stijgende
afvr eren in de dooifase zo laag mogelijk
wordt gehouden. Dit kan door de stuwen in de
Nee er-Rijn te openen èn door te voorkomen
dat ar op dat moment op de Boven-Waal nog
een forse ijsbezetting aanwezig is. Door deze
ijsb zetting wordt de afvoerverdeling aan de
Pan ierdense Kop namelijk zodanig beïnvloed
dat de afvoer van het Pannerdens Kanaal en
de I Issel toenemen.
Om een vaste ijsbezetting van de Boven-Waal
tegt n te gaan kan het nodig zijn het ijs te
breken. Dit is pas zinvol als het ijs door de
stro >m afgevoerd kan worden. Vandaar dat
een ivier vanaf benedenstrooms wordt
geb oken. Het gebroken ijs zal, voor zover het
niet eeds is gesmolten, via het noordelijk
Delt ibekken naar zee moeten worden
afge woerd.
Sine s de afsluiting van het Volkerak en het
Hari igvliet, in respectievelijk 1969 en 1970, is
het waterloopkundig regime in het noordelijk
Delt bekken drastisch gewijzigd. Dit heeft niet
allee n consequenties voor de afvoer van
water, maar ook voor die van ijs. Vóór de
afsluiting van genoemde zeearmen werden
tijdens ijswinters grote hoeveelheden ijs
afgevoerd naar zee via het Volkerak-Krammer,
en in mindere mate via het Haringvliet.
Momenteel is de belangrijkste ijsafvoerroute
door de afsluiting van het Volkerak vervallen,
terwijl er op het Haringvliet nu, in tegenstelling
tot vóór 1 970, met name bij lage afvoeren
nauwelijks sprake meer is van getijstroming.
Daarentegen bestaat er wel een mogelijkheid
om met de Haringvlietsluizen afwijkende
manipulaties uit te voeren, zoals volledige
opening van de sluizen over het gehele getij of
een gedeelte daarvan, waardoor zowel de
stroming als de zoutindringing kan worden
beïnvloed. Hierdoor is er in feite een instrument
bijgekomen voor de ijsbeheersing.
Voor we nader ingaan op de ijsafvoer via het
noordelijk Deltabekken zullen eerst een aantal
essentiële zaken worden genoemd als
achtergrondinformatie.
De vorst in Nederland is meestal licht en
matig, zodat in vrijwel alle winters de grote
rivieren verschoond blijven van ijs. Slechts de
semi-stagnante zoete wateren zullen, afhanke
lijk van de vorst, in meer of mindere mate
ijsbezetting kennen.
De ijsvorming en de latere degeneratie van
het ijs tijdens een strenge winter verloopt als
volgt:
Als eerste vriezen de semi-stagnante wateren
dicht; daaronder ook het Haringvliet en een
deel van het Hollands Diep. De maximale
ijsdikte op het Haringvliet bedraagt 35 cm.
Bij doorgaande of toenemende vorst koelt het
water op de grote rivieren verder af tot 0°C.
Dan vormen zich ijsschotsen over de gehele
rivier. Neemt het aantal ijsschotsen per
419