De slieuwe Waterweg is in voorgaande
ijsv inters nog nooit dichtgevroren; hooguit
kw< m er zwaar drijfijs op de rivier. Dat zal nu
nie veel anders zijn. In het verleden werd,
zod a deze fase bereikt was, met het breken
begonnen. De activiteiten concentreerden zich
me' stal rond het eiland van Dordrecht. De
Dorftse Kil, de Oude Maas en de Noord
waren van belang in de ogen van de IJscomités,
terv ijl de Merwedes en in een later stadium
de Waal uit oogpunt van een vlotte ijsafvoer
en c us voor de veiligheid zover mogelijk
wer ien gebroken.
Erv ringen
Bij e ijsafvoer in het noordelijk Deltabekken
dier t een aantal keuzes te worden gemaakt,
zowbI wat betreft de doelen, de middelen als
de routes. Voor de doelen is het uitgangspunt
dat de Rijkswaterstaat verantwoordelijk is
voo een vlotte en veilige afvoer van water en
ijs, i verband met de veiligheid en het
ove stromingsgevaar en in verband met de
bes herming en bediening van bepaalde
objecten. IJsbreken ten behoeve, van de
sch. epvaart wordt - zonodig - door het
zog naamde ijscomité georganiseerd, mits
dat riet strijdig is met het ijsafvoerbeleid van
de I ijkswaterstaat.
Bij r e middelen moet gedacht worden aan
een /aarverbod teneinde een meer egaal,
mak celijker te breken ijsdek te verkrijgen, het
ijsbi aken zelf, een afwijkend spui-regime met
de f aringvlietsluizen om de ijsafvoer op
bep aide trajecten te bevorderen, en eventueel
het iermanent openzetten van de Haringvliet-
slui; an om op het Haringvliet weer een
grot ;re getijwerking te realiseren.
Wal de ijsafvoerroutes betreft gaat het om
een ceuze tussen de zogenaamde Noordrand:
via e Beneden-Merwede, en dan ofwel langs
Noc d en Nieuwe Maas dan wel via de Oude
Mat s naar de Nieuwe Waterweg, of de
Zuic and: langs de Nieuwe Merwede naar het
Holl nds Diep en het Haringvliet.
De t rvaring met ijsafvoer in het noordelijk
Delt ibekken beperkt zich sinds de afsluiting
van /olkerak en Haringvliet tot fase 1zowel
in d winter van '84 op '85 als in de winter
85/ 86.
Om at het breken en afvoeren van ijs op
serr -stagnante wateren tot zowel extra
afkoeling leidt als tot extra ijsproduktie, laat
mer het Haringvliet en Hollands Diep bewust
dief vriezen. Ja, men bevordert dit proces
doo het instellen van een vaarverbod op
beic e wateren, met uitzondering van de
vaa outes Dordtse Kil - Volkerak en Amer. In
de winter van '84 op '85 werd het vaarverbod
uitgebreid tot de Nieuwe Merwede. Hiermee
werd impliciet gekozen voor ijsafvoer via de
Noordrand tijdens fase 1
Omdat ook via het bevroren Haringvliet nog
ruime waterafvoermogelijkheden aanwezig
zijn, behelst deze keuze in fase 1 geen extra
risico's. Door de vaarverboden werd in de
winter '84/'85 de scheepvaart meer geconcen
treerd op de Noordrand. Als de strenge vorst
had voortgeduurd zou het dichtvriezen van de
Beneden-Merwede daardoor zijn vertraagd.
IJsbrekers zijn toen alleen ingezet om het
schutbedrijf bij de Volkeraksluizen voort te
kunnen zetten. Omdat de patrouillevaartuigen
de vaarroute op het Hollands Diep wegens het
soms zware drijfijs niet konden bevaren, is wel
een zwaardere boot gehuurd, van waaraf de
scheepvaart op deze route werd begeleid. De
bebakening en betonning was op dit traject
namelijk weggehaald.
Omdat in beide winters geen fase 2 is
opgetreden, is een afwijkend spuiregime met
de Haringvlietsluizen, met de mogelijke
verziltingseffecten daarvan, niet overwogen
- laat staan het permanent openzetten van de
Haringvlietsluizen.
Geconstateerd werd dat fase 2 minder snel
optreedt dan vroeger. In de winter '84/'85
bleef de ijssituatie op de Boven- en Nieuwe
Merwede stabiel, terwijl gedurende een week
de gemiddelde etmaaltemperatuur zich rond
de -8°C bewoog en de watertemperatuur 0°C
was. Tijdens een uitschieter van de gemiddelde
etmaaltemperatuur naar-10°C ontstond ijs,
terwijl een stijging naar-7°C al een verhoging
van de watertemperatuur opleverde.
Deze daling in het warmte-omslagpunt is niet
volledig te verklaren. Belangrijkste factoren
zijn wel de warmtelozingen en de scheepvaart.
De verlaging van het warmte-omslagpunt
heeft wel positieve gevolgen voor de risico's
van een ijsbezetting. Enerzijds zal fase 2
minder snel en dus minder vaak optreden,
anderzijds zal bij fase 2 de ijsdegeneratie
eerder aanvangen dan vroeger. Het ijs zal dan
al in de eindfase van de vorstperiode beginnen
te smelten. Bij het invallen van de dooi is het
daardoor makkelijker het ijs te breken en af te
voeren. De kans dat de Waal bij een als
gevolg van de dooi optredende hoge afvoer
nog met ijs is bezet, is daardoor afgenomen.
423