ge undeerd te beantwoorden. Mi tingen hebben de verwachting bevestigd da er tijdens rustige hydro-dynamische on standigheden sprake is van een netto-aan- vo ir van sediment in de richting van het sc; lor, maar tijdens storm van een netto-afvoer, als gevolg van erosie. De erosie treedt op on ter invloed van golven die aan de bodem ee sterke waterbeweging veroorzaken, die tot uitdrukking komt in grote zogenaamde orl itaalsnelheden. De snelheid van de ge ijstroming in de schorgebieden is over het alcemeen te laag om een eroderende werking te lebben. Be ïalve de netto sedimentatie of erosie is de on werkingsdiepte van de toplaag van het sediment tijdens een getij ook een bepalende fat tor voor eventuele uitbreiding van de sci lorren. Die zogenaamde sedimentmobiliteit is bepalend voor de mogelijkheid tot vestiging va i vegetatie via zaailingen. Om een indicatie te (rijgen van de orde van grootte van de se limentmobiliteit is gebruik gemaakt van mt tingen met zogenaamde sedimentatie/ero sie -tafels. Als maat voor de mobiliteit is de stc ndaardafwijking gebruikt van de gemiddelde mt aiveldverhoging en -verlaging. De ruimtelijke variatie in gemeten sediment- m< biliteit blijkt zeer groot. Voornamelijk om de e reden is het niet gelukt een kwantitatief ve band op te stellen tussen de mate van se limentmobiliteit en de waterbeweging aan de bodem. Dat er een duidelijke samenhang be itaat tussen beide factoren is op theoreti- sc e gronden wel aannemelijk. Ui inzaaiproeven is de invloed van de sedi- mt ntmobiliteit op de generatieve vestiging va i vegetatie bepaald (figuur 4): voor Engels sli cgras blijkt dat alleen mogelijk wanneer er kiemachtige zaden aanwezig zijn op 1,5 tot 3 cm beneden het oppervlak; bovendien moet de variatie in maaiveldhoogte in de kiemperiode beperkt blijven tot 2,5 mm. Om te komen tot een voorspelling van de ontwikkelingen bij een gedempt getij na het gereedkomen van de stormvloedkering, is een empirisch verband opgesteld tussen de golfhoogte, de waterdiepte en de gemiddelde orbitaalsnelheid. Uit berekeningen blijkt dat het snelheidsniveau van de waterbeweging aan de bodem bij de geleidelijke slik-schor- overgangen in de toekomstige situatie in het algemeen iets hoger komt te liggen. De dynamiek neemt dus, in tegenstelling tot eerdere verwachtingen, lichtelijk toe. De omstandigheden voor uitbreiding van de vegetatie worden nauwelijks gunstiger, zodat in deze gebieden sprake zal blijven van een niet helemaal stabiele schorgrens. Slechts in gebieden waar het hydro-dynamische milieu ingrijpend gewijzigd wordt, zoals in de directe nabijheid van de compartimenteringswerken, bestaat kans op enige schoruitbreiding. Ook door de afname van de sedimentaanvoer neemt de opbouwsnelheid van het schor af. Invloed van de stormvloedkering In de eindrapportage van het onderzoek is ook aandacht besteed aan de invloed van de sluitingsstrategie van de stormvloedkering. Natuurlijk moeten er randvoorwaarden worden gesteld aan het gebruik van de stormvloedkering met betrekking tot de sluitmanoeuvre, de sluitingsduur en de waterstanden tijdens een sluiting. Aan het milieu van de Oosterschelde moet immers zo min mogelijk schade worden toegebracht. ANNA JACOBAPOLDER VIANEN ST .PHILIPS- V LAND SINT ANNALAND KATS DORTSMAN ZANDKREEK STROODORPEPOLOER RATTEKAAI 435

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1986 | | pagina 49