over meet- en positioneernauwkeurigheden
hadden uitgewezen dat een vrijhangende
dorpelbalk tot problemen zou leiden. Naarmate
de ontwikkelingen voortschreden kreeg het
frame een belangrijke nevenfunctie als
intermediair bij het inmeten van de positie van
de balk. De plaats van de balk werd bepaald
door positiemeting van het frame en een
meetkundige koppeling tussen beide lichamen.
Verder werden een paar cilinders gebruikt als
meetinstrumenten voor de relatieve positie
van balk en pijler.
Het ontwerp van het frame heeft zo in hoge
mate de details bepaald van de oppak-,
invaar- en afvierprocedures.
In de loop van de tijd heeft devorm van de
dorpelbalk zelf enige veranderingen ondergaan.
De wand aan de Oosterschelde-zijde, die
eerst recht was gedacht, werd later schuin,
wat gunstiger bleek te zijn voor de belasting
als gevolg van de aanstortingen. De hijsnokken
werd zo vorm gegeven dat de klauwen van het
frame tijdens het positioneren niet konden
aanlopen, en dat een krachtenspel ontstond
met de minste kans op voortijdig lossen van
de balk uit het frame. Sommige details van de
balkkoppen, met name de hardhouten
geleidingsblokken, waren het resultaat van
conflicterende eisen, die enerzijds te maken
hadden met het afvieren en anderzijds met
het storten van betonmortel. Soepel afvieren
vereiste veel speling bij het verdwijnen van de
balk in de sponning. Het fixeren van de balk
met betonmortel was echter gebaat bij kleine
spelingen vanwege de beperkte slag van de
vijzels. Uiteindelijk is gekozen voor een
verlopende vorm van het houten geleidingsblok
aan de zeezijde zodat tijdens 'bekken' - het in
452
de sponning komen - de speling nominaal 2 x
23 cm bedroeg, en in de eindpositie 2x5 cm.
Dit had tot gevolg dat het oplegpakket aan de
zeezijde niet altijd voldoende dekking onder
vond van het hout. Daarom is besloten dit
pakket in een hoge parkeerpositie op de balk
aan te brengen, en pas na het plaatsen in zijn
definitieve positie te laten zakken.
Toen de voorbereiding tot het plaatsen van de
dorpelbalken ter hand werd genomen, lag het
bodemniveau van bouwdok 4 op N.A.P.
-15 m. Verhoging van de bodem is nog wel
overwogen. Het voordeel daarvan zou zijn dat
het frame droog op de balk kon worden
vastgemaakt, dus zonder duikercontrole.
Het nadeel van extra grondverzet en een
grotere waterstandsbeperking voor de
manoeuvres van de bok in het bouwdok woog
echter zwaarder. De verdeling van de balken
over het dok hield rekening met doorbaggering
van dok 1 naar dok 4 en een bepaalde
plaatsingsvolgorde. Uitgangspunt was echter
dat wijziging van de plaatsingsvolgorde
mogelijk moest blijven.
Ervaringen
De vaarverbinding tussen bouwdok 4 en de
Schaar kon zowel verlopen via een directe
doorsteek naar bouwdok 1 als langs een
doorsteek naar bouwdok 3, dat reeds via
bouwdok 2 in verbinding stond met bouwdok
1De doorsteek van bouwdok 4 naar bouwdok
3 verdiende de voorkeur, wanneer men het
baggerbezwaar in bouwdok 4 als maatstaf
nam. Een tweede, veel groter voordeel was,
dat in die situatie niet of nauwelijks aanslibbing
plaats zou vinden; zo bleek uit een onderzoek
dat was ingesteld gezien de vroegere slibpro-
Fig. 5. De klauwconstructie
van het hijsframe