dus niet het beste vistuig is om alle soorten te pakken te krijgen. Uit tabel 1 valt af te lezen dat sommige soorten in de ene periode veel talrijker zijn dan ervoor of erna. Het harnas- mannetje bijvoorbeeld was in de jaren 1966 en 1 968 veel talrijker dan in de overige jaren. Haring wordt vooral in de laatste periode veel gevangen. Wijting kende een slappe periode van 1969 tot 1972, en tong lijkt de laatste twee periodes in aantal achteruit te zijn gegaan, waarschijnlijk ten gevolge van de intensieve tongvisserij in de Noordzee. Vanaf 1979 voert het Bureau Waardenburg een soort vervolg uit op dit onderzoek, alleen met andere methodieken: van een aantal beroepsvissers die vrijwel dagelijks met hokfuiken op paling vissen, worden verspreid over de Oosterschelde de bijvangsten genoteerd. Tevens worden er gegevens verkregen door regelmatige bemonstering van een weervisinrichting in de kom van de Oosterschelde, door middel van opnames onder water en door gesprekken met beroeps vissers. Dit alles tezamen levert ook weer een lijst op, die we met die van Bottemanne kunnen vergelijken. Dan valt op dat er een aantal vissoorten zijn verdwenen, zoals steur, elft, houting, zalm en zeestekelbaars, maar ook dat een aantal soorten in 1882 niet vermeld werden - paling, pitvis, driedoornige stekel baars, smelt, brakwatergrondel en steenbolk vissen die toch eigenlijk niet zo zeldzaam zijn en vermoedelijk ook toen al aanwezig zijn geweest. Onderzoek naar de kinderkamerfunctie van de Ooster- en Westerschelde, het Nederlandse kustgebied en de Waddenzee, wordt voor wat betreft de commercieel belangrijke vissoorten en garnaal sinds 1969 uitgevoerd door het Rijks Instituut voor Visserij Onderzoek te IJmuiden (tabel 2). Het blijkt dat het Deltagebied maar een geringe bijdrage levert aan het totale bestand van schol, tong en garnalen, zelfs als men rekening houdt met de relatieve grootte van het areaal. Tong speelt nog de belangrijkste rol in de Zeeuwse stromen, en dan vooral in het oostelijk deel van de Westerschelde. De dichtheden die men daar bij de voorjaarsop namen aantrof waren 2 a 3 maal zo hoog als die in de Waddenzee. Gerekend over het hele Zeeuwse gebied echter waren de dichtheden vergelijkbaar met die van de Waddenzee. Een hiermee samenhangend onderzoek naar de intrek van schol- en tonglarven in de Ooster schelde voerde het Rijksinstituut voor Visserij Onderzoek uit in de jaren 1979 tot en met 587

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1987 | | pagina 41