3 Fig. 3. Voorkomen van zeegras en paling in het Grevelingen meer, zomer 1 981 Fig. 4. Opkomst en neergang van enkele vissoorten in het Grevelingenmeer hectare tot de meest produktieve palingwate ren van Nederland. Of dit ook in de Grevelingen bereikt zal worden, zal onder andere afhangen van hette voeren sluisbeheeren de hoeveelheid uitgezette glasaal. In tegenstelling tot de grotere soorten, hebben de kleinere vissen zich in het Grevelin genmeer over het algemeen goed weten te handhaven. Enkele zijn zelfs sterk in aantal toegenomen (figuur 4). Ze hebben daarbij het voordeel dat ze hun hele levenscyclus in het meer kunnen voltooien. Bovendien zijn ze hun belangrijkste vijanden, de roofvissen, kwijt. De koornaarvis kwam slechts weinig in het Grevelingenestuarium voor. In het meer breidde de soort zich sterk uit. Echter, reeds ver voor de ingebruikneming van de Brouwers- sluis zakte de populatie, zonder duidelijk aanwijsbare oorzaak, weer tot op het niveau van voor de afsluiting. Een vergelijkbaar verloop zien we bij de sprot. De ingesloten populatie nam gedurende de eerste twee jaren zeer sterk toe, om daarna terug te vallen tot het oorspronkelijk niveau. Aangezien sprot, evenals schol, zwevende eieren heeft, speelde het dalende zoutgehalte mogelijk een negatieve rol bij de overlevings kansen van de eieren. De laatste jaren worden er in het voorjaar weer regelmatig sproteieren waargenomen. Van de zich daaruit ontwikke lende larven werden er eind juni 1 982 gemiddeld 13 per 100 m3 geteld. Van de driedoornige stekelbaars is het niet vreemd, dat hij zich goed thuis voelt in het Grevelingenmeer. In de 4000 hectare zeegras, die na de afsluiting is ontstaan, verdedigen de fel gekleurde mannetjes in het voorjaar hun territorium en maken er hun nest van wier en zeegras. De jongen groeien tussen de weel 592 derige zeegrasvegetatie op. Pas in de herfst zoeken de stekelbaarzen open water op. In 1980 werd hun aantal geschat op 120 miljoen, met een gezamenlijk gewicht van 100 ton. De laatste jaren lijkt de populatie echter sterk in aantal af te nemen. Mogelijk hangt dit samen met het sluisregiem: de stekelbaarzen kunnen nu in de herfst en winter naar de Noordzee wegtrekken, maar wanneer ze in een koud voorjaar pas na 1 maart terugkeren vinden ze de Brouwerssluis gesloten. Een andere succesvolle groep is de op de bodem voorkomende grondels (figuur 4). Vooral het dikkopje heeft zich vanaf 1978 explosief ontwikkeld. Dit visje leeft vooral in de wat diepere delen van het meer. Toen in 1978 en 1979, als gevolg van gebrek aan zuurstof op de bodem, vrijwel alle bodemdieren op een diepte van meer dan 8 m dood gingen profiteerden de dikkopjes van de vele vrijgeko men schelpen om er hun eieren in af te zetter In augustus 1980 werd hun aantal geschat op ruim 500 miljoen, met een gezamenlijk gewicht van 200 ton, terwijl in het jaar daarop hun aantal weer tot wat normalere proporties was gereduceerd, namelijk 30 miljoen. De grondels vormen een belangrijke schakel in de voedselketen. Visjes tot 40 a 45 mm eten overwegend roeipootkreeftjes, terwijl grotere grondels zich vooral voeden met kleine kreeftachtigen, zoals vlokreeftjes, zeepissebedden en aasgarnalen. Grondels worden op hun beurt weer gegeten door grotere vissen en visetende vogels. Van de in de nazomer aanwezige grondels is in het daarop volgende voorjaar gemiddeld slechts 2% over om voor de voortplanting te zorgen. Zowel de talrijke futen en middelste zaagbekken als de platvissen eten elk 36% van de grondel s

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1987 | | pagina 46