vm OOSTERSCHELDE irïïTTTl EZ3 SLIK MET KLEINE GOLFRIBBELS IDEM, MEER GEËXPONEERD GELEGEN MOSSELPERCELEN SPARTINAPOLLEN SCHOR Tabel 2. Relatie tussen de gemiddelde waarden voor enkele bodemparameters en het voorkomen van macrofyten (in 1984) punten zonder punten met een punten met een vegetatie bedekking tussen bedekking groter Oen 1% dan 1% Volume vochtgehalte 37 3 39 5 41 5 Organische-stofgehalte 0,8 0,3 1,5 2 1,8 0,8 Mediane korrelgrootte 165 20 144 20 125 20 Slibfractie 0,8 0,8 2,3 3,4 5,2 4,6 tussen voorkomen en bedekkingsgraad van bepaalde soorten macrofyten en de onderzoch te bodemparameters, kan toch een aantal algemene tendenties worden aangegeven. Hiertoe zijn de opnames gesplitst in drie categorieën, namelijk punten zonder macrofy- tenbedekking, punten met een bedekking tussen nul en één procent en punten met een bedekking groter dan één procent. In tabel 2 worden de gemiddelde waarden van een aantal relevante bodemparameters voor deze drie categorieën gegeven. Hieruit blijkt dat op begroeide punten het bodemvochtge halte, het organische stofgehalte en de slibconcentratie duidelijk hoger zijn, en de korrelgrootte van de zandfractie kleiner is dan op onbegroeide punten. Wat de relatie betreft tussen de macrofyten en de hoogteligging, blijkt dat de hogere bedekkingen vooral te vinden zijn in een vrij smalle zone rond N.A.P. Wanneer de verspreiding van de afzonderlijke soorten en soortengroepen in de Oosterschelde wordt bekeken, kan in grote lijnen het volgende worden gezegd. Zeegrassen blijken gebonden te zijn aan de hydrodynamisch gezien rustigste gebieden: de Zandkreek, de Krabbenkreek en de Slikken van het Verdronken Land van Zuid-Beveland. Ze worden doorgaans vrij dicht bij de kustlijn aangetroffen, soms in grote hoeveelheden. Daarbij groeit Klein zeegras vaak op bulten en Groot zeegras vooral in laagten waarin bij laag water veelal een laagje water achterblijft. Verder wordt het eenjarige Groot zeegras regelmatig op extensief gebruikte mosselpercelen gevonden, in tegenstelling tot het meerjarige Klein zeegras Groenwieren komen op vrijwel alle slikken en platen voor. De bedekkingsgraad is echter over het algemeen laag, dat wil zeggen minder dan vijf procent en vaak zelfs minder dan één procent. Groenwieren groeien met name in de zone boven N.A.P. Blaaswier is sterk gebonden aan harde substraten, zoals dijkglooiingen en schelpen. Voor de slikken er platen betekent dit dat Blaaswier vooral op mosselpercelen voorkomt, vastgehecht aan klonten met mossels. Deze percelen liggen meestal beneden N.A.P., en daarmee blijft ooi de verspreiding van het Blaaswier op de slikken bepaald tot deze zone; het komt als regel in kleinere hoeveelheden voor. Op dijkglooiingen komt het in hogere bedekkingen 598

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1987 | | pagina 52