getij vertraging in de uitvoering ontstond. Geconstateerd werd dat onder die zeer slechte en koude weeromstandigheden, bij een reeds sterk verkleind fourageergebied, de vogels niet meer fourageerden. In zo'n situatie kan snel aanzienlijke sterfte optreden. Vooraf gaand aan de laatste fase van de sluiting met volledig gesloten stormvloedkering werd de waterstand op het Oosterscheldebekken verlaagd, door - in afwijking van het bestek - de schuiven van de kering tijdens de laagwaterfase tijdelijk extra te openen. Hierdoor kwamen de meer voedselrijke, lager gelegen fourageergebieden voor de vogels beschikbaar, waarvan intensief gebruik werd gemaakt. In de winter van 1986 op 1987 moest het getij bij gesloten Oesterdam en nog niet gesloten Philipsdam met behulp van de stormvloedkering in beperkte mate worden gereduceerd. Dit om te hoge stroomsnelheden op de Eendracht te voorkomen. Hierdoor werd het fourageergebied voor de zeer grote aantallen vogels die in het gebied overwinteren en op krachten komen om in het voorjaar naar het noorden van Europa te trekken, geruime tijd verkleind. In januari 1 987 trad een weliswaar korte, maar voor Nederland zeer strenge vorstperiode in. Gedurende deze periode werd fourageren voor de vogels door bevriezing van water en bodem vrijwel onmogelijk, waardoor 3000 a 4000 vogels - 1 a 2% van het aanwezige aantal - stierven. Onmiddellijk na afloop van de vorstperiode werd met behulp van de stormvloedkering de gemiddelde waterstand verlaagd, en de laagwaterstanden zo laag mogelijk gemaakt. Hierdoor waren de voedselrijke fourageerge bieden extra lang bereikbaar. De bodem van de Ooster- schelde vormt een goede vestigingsplaats voor vele plante en diersoorten Tijdens de sluiting van het Krammer werd in eerste instantie het dubbeldaagse getij gereduceerd tot een enkeldaags; daarna werden achtereenvolgens de laagwaterfasen en de laag- èn hoogwaterfasen geëlimineerd door de stormvloedkering geheel te sluiten. Deze volgorde, die het resultaat was van de tevoren gemaakte afweging tussen verdroging en sterfte in de hogere getijdezone enerzijds, en beperking van het fourageerareaal voor vogels anderzijds, bleek onder de optredende weersomstandigheden de juiste. Anders dan tijdens de sluiting van de Oesterdam waren de omstandigheden voor de vogels gunstig; de kans echter op verdroging en sterfte in de hogere getijzone en op het ontstaan van stratificatie nam toe. Dankzij het uiteindelijk gerealiseerde waterstandsverloop en de beperkte periode met sterk gereduceerd getij zijn er echter geen blijvende schadelijke effecten opgetreden. De gestelde normen voor het chloridegehalte zijn nergens onder- schreden; de stratificatienormen wel, maar dit heeft niet geleid tot zuurstofloosheid. De verdroging en sterfte op het niveau van N.A.P. 0,75 tot 1,00 m is marginaal gebleken ten opzichte van die tengevolge van de langdurige extra getijreductie sedert april 1986. Waargenomen is dat de getijreductie juist beëindigd kon worden voordat de voortplantingsperiode van veel bodemdieren op gang begon te komen. Omdat het seizoen voor de mosselhandel vrijwel was afgelopen, heeft de visserij geen noemenswaardige hinder ondervonden bij de bedrijfsvoering. Gedurende de overgang van de oude naar de nieuwe getijsituatie bij de voltooiing van de Oosterscheldewerken zijn geen omvangrijke blijvend nadelige gevolgen voor milieu en visserij opgetreden vanwege de uitvoering van de werken. Dit ondanks het gebruik van de stormvloedkering voor de werken zelf, waardoor bepaalde werkzaamheden technisch uitvoerbaar werden en besparingen opleverden in tijd en geld. De risico's voor milieu en visserij konden tot een verantwoorde omvang worden beperkt, dankzij de beschikbare ecologische kennis van het systeem en een effectieve milieukundige begeleiding van de werkzaamheden. 612

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1987 | | pagina 12