Zandsluitingen: ontwikkelingen in theorie en ervaring Bij de aanleg van de compartimenterings- dammen, de Oesterdam en de Philipsdam, zijn de sluitgaten gesloten met zand. Deze methode houdt in dat een geul, waarin de eb- en de vloedstroom elkaar voortdurend afwisselen, afgesloten wordt door middel van het storten van zand: op enige afstand van het sluitgat wordt door een baggervaar- tuig, een cutterzuiger bijvoorbeeld, het zand uit de bodem opgezogen en per pijpleiding of varend naar het stort getransporteerd. Op het stort, de plaats waar het zand gestort wordt, bouwt zich een dam op doordat er neer zand neerslaat dan er door de stroming afgevoerd kan worden. ij deze opbouw kan men onderscheid maken ussen twee methoden: de horizontale en de erticale sluiting. Bij de horizontale sluiting tort men vanaf de oever het zand in het gat, odat er een dam ontstaat waarvan de kop ch naar de andere oever verplaatst. Meestal ordt dan al het zand over de kop van de dam angevoerd. Bij een verticale sluiting wordt et zand gelijkmatig verdeeld over de breedte an de geul, zodat er een drempel ontstaat die aar boven toe groeit, oals al even is genoemd, is het voor het elslagen van een zandsluiting van belang dat et zandverlies, de hoeveelheid zand die door e stroming wordt meegevoerd tot buiten het uitgat en daardoor niet in het profiel van de 3 maken dam sedimenteert, kleiner is dan de roduktie, het zand dat kunstmatig wordt angevoerd. De duur van een sluiting hangt lede af van de inhoud van de dam. Van groot elang hierbij is de vorm, met name de aludhelling van de dam die ontstaat. Het zand omt immers tot rust onder een bepaalde elling, en naarmate die steiler staat, is de ihoud van de dam kleiner en duurt de sluiting orter. )m een goed ontwerp te kunnen maken is ennis nodig van bovengenoemde zaken. Die ennis bleek voorshands onvoldoende te zijn am voor de sluitingen van het Krammer en het Tholense Gat een verantwoord ontwerp te maken. Men moest gissen naar wat er precies onder het wateroppervlak gebeurde, zodat elke uitspraak over het zandverlies gepaard ging met zeer grote onzekerheden. Uitgebreid onderzoek was nodig om een tip van de sluier op te lichten. Het ging voornamelijk om de horizontale sluiting, omdat dat de aangewezen methode was tijdens de kritieke fasen van de sluitingen. Het onderzoek dat hiertoe is uitgevoerd, heeft zich in hoofdlijnen gericht op vergroting van de kennis over de produktie, over de processen die het zandverlies bepalen, en over de vorm van de zanddam. Enigszins los daarvan is uitgebreid onderzoek gedaan naar de te verwachten stroombeelden en stroomsnelhe- den in het sluitgat. Dit laatste punt zal in dit artikel slechts zijdelings aan bod komen. Voordat men begon te overwegen de compar- timenteringsdammen met zand te sluiten, waren er in Nederland al verscheidene zandsluitingen uitgevoerd, onder andere in de Lauwerszee, het Brielse Gat en het damvak Geul. Toen probeerde men de zandsluiting rekenkundig te benaderen, en toen al werd de basis gelegd voor de rekenmethode die nu nog gebruikt wordt. Het concept was eenvou dig: bereken in de as van het sluitgat de zandtransportcapaciteit met een bepaalde formule, en vermenigvuldig die met een verliescoëfficiënt om het zandverlies te verkrijgen. De verliescoëfficiënt verdisconteert alle verwaarloosde invloeden. De zandtrans portcapaciteit is een theoretische waarde, die iets zegt over de evenwichtstoestand van het gehalte aan zand bij constante stroomsnelheid en waterdiepte, waarbij de stroom geen zand meer opneemt uit de bodem en het ook niet afstaat. De natuur kent echter zelden een evenwichtstoestand, hoewel ze daar voortdu rend naar streeft; laat staan dat een kunstma tige verstoring zoals optreedt bij een zandslui ting gekenmerkt wordt door een evenwicht. De transportcapaciteit zegt dan ook slechts in beperkte mate iets over het werkelijke transport, terwijl het zandverlies bepaald wordt door het werkelijke verschH in transport 629

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1987 | | pagina 29