dellen binnen en buiten de Rijkswaterstaat.
Hierdoor is dit verschijnsel thans redelijk
beschreven, maar bij een zandsluiting zijn er
twee complicerende factoren.
t Ten eerste wordt er op kunstmatige wijze veel
zand aan de natuurlijke stroom toegevoegd.
Dit beïnvloedt onmiddellijk de zandconcentratie
onder water, de lokale stroomsnelheid en de
urbulentie, en indirect de ruwheid en pakking
an de bodem van het stort. Ten tweede is het
troombeeld door de aanwezigheid van neren
n wervelstraten tamelijk complex, hetgeen
e turbulentie op het onderwaterstort versterkt,
ij l r is eenmaal getracht, bij de sluiting van het
I age Bufferbekken, een onderdeel van het
t uizencomplex in de Philipsdam, op natuurlijke
Isahaal uitgebreid te meten aan de stroming en
j c 3 transporten in een sluitgat. De stroomsnel-
B haden en de verliezen bleken daar erg laag, en
1 h3t narekenen stuitte op allerlei problemen.
E ovendien was het kritieke moment aan
v ijwel ieders aandacht voorbijgegaan, omdat
a d3 aannemer een eerder opgelopen vertraging
j] n eende goed te maken door op het einde van
l] d sluiting 's nachts door te werken, zodat van
d 3 planning en de uitvoering van metingen
weinig terecht kwam. Zonder meer proeven in
d natuur doen bleek een zeer kostbare zaak,
z dat voor dit onderdeel gewacht moest
v orden op de sluitingen van de compartimen-
t< ringsdammen; de sluiting van het Slaak kon
d sarbij dienen als leerobject voor het Tholense
Gat en het Krammer.
T rug naar de wiskundige modellen. Door
n ddel van gevoeligheidsanalyses zijn
v rscheidene invloeden afgetast; met name
d turbulentie bleek een belangrijke rol te
s >elen. Bij de evaluatie van de sluitingen, die
b het schrijven van dit artikel nog niet is
afgerond, zal dit vermoeden hoogstwaar
schijnlijk worden bevestigd.
Bij de sluitingen van de compartimenterings-
dammen was het van belang om de zandtrans-
portcapaciteit te kennen bij stroomsnelheden
van 0 tot 5 m/s, teneinde te weten hoever
men met een zandsluiting kan gaan zonder
gebruik van de stormvloedkering, of welk
gebruik minimaal vereist is voor een succes
volle sluiting. Voor stroomsnelheden hoger
dan 2 m/s was uit het verleden geen adequate
informatie te krijgen om betrouwbare uitspra
ken te doen over de transportcapaciteit.
Proeven in het laboratorium hebben er toe
bijgedragen dat men voortaan voorspelling
van de transportcapaciteit ook wel aandurfde
bij snelheden van 2 tot 3,5 m/s.
De afmetingen van een zanddam worden
bepaald door de breedte op de kruin en de
hellingshoek van het talud tussen de kruin en
de teen op de oorspronkelijke bodem. De
kruinbreedte is een kwestie van ontwerpen en
uitvoeren, waarbij de breedte van het boven-
waterstort bepaald wordt door de produktie,
maar de hellingen kan men niet gemakkelijk
beïnvloeden. Pogingen daartoe tijdens de
sluitingen van het Tholense Gat en het
Krammer bleken weinig succesvol.
Vooraf was door het inventariseren en
analyseren van meetgegevens een verband
gevonden tussen de korreldiameter van het
zand en de hellingshoek, .en tussen de grootte
van de produktie en de hellingshoek. Eerstge
noemde verband bleek het sterkst, en dit is
achteraf bevestigd. Gezien het feit dat de
produktie slechts op een klein oppervlak onder
water direct merkbaar is, is het aannemelijk
dat de invloed op de hellingshoek gering is.
Het proces van zettingsvloeiingen heeft wel
grote invloed, en blijkbaar bepaalt de korrel
diameter van het zand de eindhelling van
een zettingsvloeiing.
Voor de sluiting van het Krammer en het
Tholense Gat was het van vitaal belang dat er
een strak tijdschema gevolgd werd. Er werd
immers gebruik gemaakt van de stormvloed
kering, hetgeen gunstig was voor de voortgang
van het werk, maar ongunstig voor het milieu.
Voor de vraag of het tijdschema goed kon
worden gevolgd bleek de produktie een
belangrijke factor, zowel de grootte als de
onzekerheid ervan. Op basis van reeds
uitgevoerde werken werd de bedrijfszekerheid
van verschillende baggervaartuigen geanaly
seerd. Daaruit bleek dat er forse afwijkingen
van de gemiddelde produktie konden optreden.
Een standaardafwijking van 30% voor een
periode van 2 dagen en 1 5% gerekend over
een week leken realistische uitgangspunten
633