)e waterbodem, als onderdeel van het /atersysteem, is de standplaats, rustplaats en I oedselbron voor vele plantensoorten en c ersoorten, zoals schelpdieren, wormen, k eeftachtigen en insecten. Die vormen op h jn beurt weer het voedsel voor hogere o ganismen zoals vissen en vogels. Via deze a eg worden ook schadelijke stoffen doorge- g tven. D3 waterbodem vormt ook een beschermlaag vi or het grondwater omdat hij werkt als een fii er voor verontreinigingen. D vervuiling van de waterbodem is de schuld v; i de mens. Door menselijke activiteiten w rden stoffen in het oppervlaktewater g. oosd die er niet, of niet in zo'n grote h eveelheid in thuishoren. De geloosde v. ontreinigingen hechten zich aan de z\ evende stof als aan een magneet. We n< emen dit proces adsorptie. Zo reinigt de z\ evende stof als het ware het water, maar w rdt zelf vuil. Wanneer de zwevende stof I b ïedenstrooms bezinkt en een deel wordt v; i de waterbodem, raakt die op zijn beurt we vuild. S mmige lozingen vinden plaats vanuit een d act aanwijsbare bron, bijvoorbeeld een lo ngspijp, een schip of een stortplaats; we |sp eken dan van puntlozingen. Er komen ook vt ontreinigingen in de rivier vanuit zogenaam- d diffuse bronnen, als gevolg van bestrijdings- m idelen in de landbouw en door neerslag vt luchtverontreinigingen. De diffuse lo ngen vormen ongeveer de helft van de tc ale verontreiniging van het water en de w erbodem. IA/ nneer de waterbodem verontreinigd is met ;cf micaliën, dan kunnen die worden opgeno- m n door de bodemorganismen en zo verder w den verspreid in de hele voedselketen. Zo i kt aen ze dan uiteindelijk ook bij de mens. De g alten aan zware metalen en organische rr roverontreinigingen die op dit moment w den gemeten in vissoorten als paling in h Hollands Diep en het Haringvliet zijn te hc g. Ook in wormen en mosselen zijn de ge alten te hoog. Muggelarven in het gebied ve onen afwijkingen aan de kop, en er zijn aa wijzingen dat de watervogels die in het Ho ands Diep en het Haringvliet hun voedsel zo ;en zich minder goed voortplanten dan Wa srvogels die in schonere gebieden for ageren. iïe slotte wordt de waterbodem langzamer- jha d zo opgeladen met schadelijke stoffen dat er gevaar kan ontstaan voor de kwaliteit van he grondwater. G ukkig is het nog niet zo ver dat er directe 9' /aren voor de volksgezondheid zijn. Maar de natuur geeft signalen af dat het niet goed met haar gaat, en die signalen moeten we serieus nemen. Bij de beoordeling van de waterbodem gaat het vooral om het milieu-effect van de vervuilde sedimenten, en niet zo zeer om de totale vervuilingslast. Het milieu-effect wordt voornamelijk bepaald door de mate waarin de verontreinigingen - zware metalen en organi sche microverontreinigingen - vrij in het milieu kunnen bewegen, en dus door planten en dieren kunnen worden opgenomen. Een groot aantal mechanismen speelt hierbij een rol. De belangrijkste zijn de binding aan fijne deeltjes, kleiner dan 1 6 micron, en aan organische stof. Daarnaast kunnen zware metalen vastgelegd worden in de vorm van een neerslag, bijvoorbeeld metaalcarbonaten of metaalsulfiden. Tot op heden is onze kennis omtrent deze mechanismen en de daarmee samenhangende milieu-effecten nog lang niet volledig. Een uniform toepasbare normstelling voor de waterbodemkwaliteit wordt voorbereid door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruim telijke Ordening en Milieubeheer. In dit artikel is in afwachting van zo'n norm stelling de kwaliteit van de waterbodem bepaald met behulp van de algemeen door de Rijkswaterstaat gehanteerde klasse-indeling voor de beoordeling van baggerspecie. Er wordt dan een verontreinigingsklasse toege kend aan het bodemmonster, waarbij rekening wordt gehouden met de binding aan fijne deeltjes en organische stof, en met de kenmerken van het gebied waaruit het monster afkomstig is. De volgende vier klassen worden onderscheiden: I - niet of nauwelijks verontreinigd; II - matig verontrei nigd; III - verontreinigd (overeenkomend met de kwaliteit van het Rijnsediment in 1980); IV - lokaal ernstig verontreinigd. Het verspreidingsbeeld van de deeltjes kleiner dan 1 6 micron, de organische stof, de zware metalen en de organische microverontreinigin gen wordt voornamelijk bepaald door de aanvoer van het vervuilde sediment vanuit de Boven-Merwede en de Maas. De verontreinigingsgraad van dit sediment is niet constant. Nadat de gehaltes decennia lang stegen, valt na 1975 een verbetering van de sedimentkwaliteit waar te nemen. Dit houdt in dat bij de interpretatie van vervuilings patronen rekening gehouden dient te worden met de herkomst en de ouderdom van het sediment. De verontreinigingen zijn voornamelijk gebonden aan de fijne deeltjes. Er mag dus 639

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1987 | | pagina 39