zoet water. Vanwege het getij op de Wester- schelde is lozing echter alleen mogelijk gedurende de periode van laag water. De maximale capaciteit van de Bathse Spuisluis bedraagt gemiddeld over een etmaal 1 50 m3/s, onder gemiddelde getij-omstandigheden op de Westerschelde. Behalve de zojuist besproken kunstwerken zijn er nog twee belangrijke aanvoerpunten van water naar het Zoommeer te noemen: de Roosendaalse en Steenbergse Vliet, en de Mark en Dintel. Deze Brabantse rivieren lozen hun water onder vrij verval op het Zoommeer. Gezien de omvang van het er op afwaterende gebied kan de afvoer van beide rivieren sterk fluctueren, onder invloed van neerslag. Onder gemiddelde omstandigheden bedraagt de gezamenlijke afvoer 15 m3/s, wat kan toenemen tot 100 a 1 20 m3/s in extreem natte perioden. Voor de waterhuishouding in het gebied moet tevens rekening worden gehouden met directe lozingen van polderwater op het Zoommeer, die kunnen variëren van 1 m3/s onder gemid delde omstandigheden tot 10 m3/s bij veel neerslag. In tijden met ruime aanvoer van water zal er weinig water worden onttrokken ten behoeve van de landbouw. De behoefte aan water voor de landbouw is het grootst op het moment dat er relatief weinig water beschikbaar is. Waterbeheer Eind april 1987 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat het te volgen waterbeheer voor het Zoommeer vastgesteld, op basis van een advies van de Raad van de Waterstaat. Vanwege de genoemde wisselende factoren, zoals de beschikbaarheid en de kwaliteit van De Bathse Spuisluis gezien vanaf het Kanaal Fig. 2. De ontziltingsstrategie geschematiseerd het inlaatwater, is een flexibel beheer noodza kelijk. Centraal staat de beperking van de inlaat van verontreinigende stoffen vanuit het Hollands Diep. Concreet betekent dit vermindering of afsluiting van de inlaat zo spoedig mogelijk nadat bepaalde verontreinigingen van het inlaatwater zijn geconstateerd. Om een ingreep in de inlaatdebieten mogelijk te maken, is een flexibel peilbeheer voor het Zoommeer vastgesteld, met als streefwaarde N.A.P., een bovengrens van N.A.P. 0,05 m en een ondergrens van N.A.P. 0,25 m. Bij die peilen is geen rekening gehouden met op- of afwaaiing. Voor een goed begrip moet men weten dat voor het compenseren van de zoetwaterverlie zen bij de Krammer- en Kreekraksluizen een inlaatdebiet van 40 m3/s nodig is. Bij dreigende 644

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1987 | | pagina 44