het ontziltingsproces goed te kunnen volgen
en eventueel tot bijstelling van de methodiek
te kunnen besluiten, is het van belang continu
geïnformeerd te zijn over de actuele situatie
op en rond het Zoommeer.
Mede met het oog op dit doel, ook voor de
toekomst, zijn op en rond het Zoommeer vaste
meetopstellingen geplaatst waar waterstand,
temperatuur en geleidendheid worden
bepaald. Met hetzelfde doel is een akoestische
debietmeter in het Bathse Spuikanaal ge
plaatst, en wordt plaatsing van nog meer
debietmeters overwogen, onder andere bij de
inlaatsluis in het Volkerak.
Naast operationele inwinning van gegevens
door vaste meetopstellingen worden ook
regelmatig meettochten op het Zoommeer
uitgevoerd. Dan meet men onder andere het
zoutgehalte, de temperatuur en het zuurstof
gehalte. Uit deze gegevens kan onder meer
een langsdoorsnede van het meer samenge
steld worden, waarmee bijvoorbeeld plaatsen
met zuurstofloosheid of gelaagdheid snel
ontdekt worden. Daarnaast neemt men tijdens
deze meettochten watermonsters die later in
het laboratorium worden geanalyseerd. Deze
gegevens dienen zowel voor operationeel
gebruik als ten behoeve van studie naar het
verloop van het ontziltingsproces. Tevens
wordt hiermee een grote hoeveelheid basisma
teriaal verzameld, hetgeen gebruikt kan
worden voor het te voeren beheer in de
:oekomst.
Na de sluiting van het Krammer op 1 7 april
1987 bedroeg het zoutgehalte op het tot
stand gekomen Zoommeer 12,5 g Cf/I- Dit
was minder dan de 16 g Cl/I die aan de
andere kant van de Philipsdam werd gemeten.
Door de geleidelijke vermindering van de
doorstroomopening in het Krammer was het
Zoommeer eigenlijk al enigszins gaan verzoe
ten. In juli 1 987, twaalf weken later, was het
zoutgehalte gedaald tot 3 a 3,5 g Cl/I
Uit de ervaringen van de eerste ontziltingspe-
riode valt te constateren dat het peil van het
Zoommeer met de aanwezige beheersmiddelen
goed is te handhaven.
Van de verwachte negatieve gevolgen van de
ontzilting, zoals vissterfte en stankoverlast
door rottende plantendelen, is tot op heden
waarschijnlijk mede door het niet al te warme
voorjaar nog niets te merken geweest. Uit de
metingen blijkt dat er in de diepere putten
inderdaad gelaagdheid optreedt.
Ten opzichte van de prognose is een achter
stand van 1 a 2 weken in de ontzilting
ontstaan, veroorzaakt door een tijdelijke
beperking van de doorspoeling in verband met
baggerwerkzaamheden in het Bathse Spuika
naal. De tijd tot maart 1988 zal nodig zijn om
het gehalte terug te brengen tot zo'n 300 a
400 mg Cf/I.
Zoals het zich nu laat aanzien zal de geringe
achterstand in de ontzilting ten opzichte van
de prognose niet verder toenemen, zodat ruim
voor het groeiseizoen van 1 988 gerekend kan
worden op een zoet Zoommeer.
647