In de kop van Noord-Holland, tussen
Wieringen en Den Helder moet tot eind
1990 hard worden gewerkt, om de zeedijken Dijkverhoging in het
Delta veilig te maken. Balgzandgebied
De Balgzanddijk en de Amsteldiepdijk, samen
ongeveer tien kilometer lang, zijn nog jonge
Waddenzeedijken, die zestig jaar geleden, in
de periode 1923-1926 zijn aangelegd in het
kader van de Zuiderzeewerken. Achter de
Amsteldiepdijk - ook wel de 'kleine Afsluitdijk'
genoemd -, tussen Wieringen en het vasteland
van Noord-Holland, ontstond het Amstelmeer.
Om de scheepvaart en de afwatering van het
Amstelmeer mogelijk te maken werd het
Balgzandkanaal gegraven, buitendijks, zodat
er geen gronden behoefden te worden
aangekocht. Ter bescherming van dit nieuwe
scheepvaart- en afwateringskanaal werd op
het wad de nieuwe Balgzanddijk aangelegd.
De kruinhoogte bedroeg N.A.P. +5,40 meter
bij het Amstelmeer, aflopend tot N A P.
4,80 meter in het luwer gelegen gebied bij
Den Helder
Deze situatie diende als uitgangspunt bij het
opstellen van de plannen voor versterking van
de waterkeringen in het kader van de Deltawet.
De kruin van de dijken lag gemiddeld 3 meter
en plaatselijk zelfs 3,50 meter te laag. Grote
gedeelten werden dan ook geplaatst in de
categorie C: versterkingen met de hoogste
prioriteit. Bij een doorbraakwaterstand van
N.A.P. +4,00 meter lagen de overschrijdings
frequenties tussen 2.10 2 en 3.10 3 per jaar,
ofwel 1 keer per 50 a 300 jaar.
Dat de dijken nu pas aan de beurt zijn om te
worden versterkt, ligt aan het feit, dat er rond
Den Helder, op Texel en op Wieringen veel
meer dijkvakken in die categorie C lagen.
Wanneer een dijkverzwaring wordt voorbereid
en uitgewerkt, dient er met allerlei factoren
rekening te worden gehouden. Allereerst
bepaalt men de waterloopkundige randvoor
waarden als maatgevende stormvloedstand,
656
optredende golfhoogten, richting van de
golfaanval, golfoploop en dergelijke. Dan
wordt vastgesteld hoe het dwarsprofiel van de
dijk eruit gaat zien, rekening houdend met
helling en ruwheid van het talud, de toepassing
van een buitenberm, de kruinhoogte inclusief
de aan te houden overhoogte en zo meer.
Vervolgens moet men overwegen hoe de dijk
ruimtelijk kan worden ingepast: moet of kan
de verbreding buitendijks plaats vinden, of
moet er binnendijks ruimte worden gezocht?
Zijn er bijzondere omstandigheden of milieu
aspecten: zijn er mogelijk natuurwetenschap
pelijk waardevolle gebieden waarmee rekening
moet worden gehouden?
Een ander onderdeel vormt het verzamelen
van grondmechanische gegevens. Het is
natuurlijk essentieel dat men de belangrijkste
eigenschappen kent van de ondergrond die
Fig. 1. Dwarsprofiel van de
Balgzanddijk in 1923
Fig. 2. Een 'gewone'
sondering die een weinig
draagkrachtige laag aangeef
tot -7 m. Onder de wadbodoml
(rechts) begint de conusweer
stand pas op -16 m.