De waterbodem langs de
zuidrand van het Noordelijk
Deltabekken
De zuidrand van het Noordelijk Deltabekken
omvat het Haringvliet, het Hollands Diep, de
Amer en de Nieuwe Merwede. Het Haring
vliet/Hollands Diep-gebied wordt soms
omschreven als de groene zoom langs de
zuidrand van het industriële Rijnmondgebied,
maar helaas vaker als bezinkput aan het
eind van de riolen van West-Europa, de Rijn
en de Maas.
I 'it laatste heeft alles te maken met de manier
v/aarop de mens van de watersystemen in dit
c ebied gebruik en misbruik maakt. Van
udsher gebruikte men ze voor scheepvaart
e n visserij, en om er water aan te onttrekken
oor de landbouw of voor menselijk gebruik.
aak ook vormde het water een bedreiging
v aartegen de mens zich beschermen moest
coor het bouwen van dijken.
Met de toenemende industrialisatie werd het
v ater steeds meer gebruikt als stortplaats van
a Valstoffen, met als gevolg dat de kwaliteit en
het ecologisch functioneren van water en
v aterbodem thans ernstig worden bedreigd,
f et resultaat is dat veel gebruiksfuncties van
het gebied niet, of niet goed meer tot hun
r .'cht komen; dit geldt met name voor de
natuur, de recreatie, de drinkwatervoorziening
en de visserij.
E egin 1984 is de directie Benedenrivieren van
ce Rijkswaterstaat een verkennend onderzoek
I egonnen naar de kwaliteit van de waterbodem
het gebied. In dit artikel wordt, aan de hand
an de eerste resultaten van dat onderzoek,
an beeld geschetst van de huidige vervuiling
v an de waterbodem van de vier genoemde
vieren.
)e algemene doelstelling van de studie is, na
e gaan hoe en in welke mate de waterbodem
i het Noordelijk Deltabekken vervuild is. Met
ame is getracht de kwaliteit in kaart te
brengen van de bovenste 20 cm van de
waterbodem - de zogenaamde toplaag -, die
vooral van belang is voorde bodemorganismen.
Verder is geprobeerd in beeld te brengen hoe
het sedimentatiepatroon en de verontreini
gingsgraad van het sediment vanaf 1970 zijn
veranderd.
Om deze doelstellingen te verwezenlijken
werden zo'n 60 monsterplaatsen uitgezocht
waarvan met een redelijke betrouwbaarheid
was aan te nemen dat de waterbodem er een
min of meer ongestoorde sedimentatiegeschie
denis had gehad. Oude zandwinputten of
baggergeulen zijn bewust vermeden; die
zullen overigens wel in een later onderzoek
worden betrokken.
Op de monsterplaatsen werden globaal 600
monsters genomen van de toplaag. Deze
monsters en de daaraan uitgevoerde analyses
karakteriseren de tegenwoordige kwaliteit van
het waterbodemoppervlak. Daarnaast zijn er
65 boringen verricht, tot een diepte van
maximaal 4 meter, die inzicht verschaffen in
de bouw van de verschillende bodemlagen en
de vervuiling ervan.
De monsters zijn in het laboratorium onder
zocht op de korrelgrootteverdeling (de fracties
<2 mu, 16 mu en <50 mu), het gehalte
aan kalk en organische stof, de voedingsstoffen
fosfaat en nitraat, de zware metalen zink,
cadmium, arseen en kwik, en organische
microverontreinigingen zoals PCB's, bestrij
dingsmiddelen (HCB) en polycyclische
aromatische koolwaterstoffen (PAK's).
Vóór het ingrijpen van de mens bestond het
gebied uit zandplaten, slikken en gorzen,
doorsneden door talrijke stromen en kreken.
In de 1 2e en 13e eeuw vonden de eerste
bedijkingen plaats. Landaanwinning op
grotere schaal dateert van de 14e eeuw. De
natuur hernam de haar ontnomen rechten
herhaalde malen. De Sint Elisabethsvloed van
1421 is hiervan een sprekend voorbeeld.
Tijdens deze natuurramp ging veel in cultuur
gebracht land verloren. Ook de Biesbos is
toen gevormd.
635