De betekenis van het
Deltaplan voor de beveiliging
van Nederland tegen het
water
De beveiliging van het land tegen het water
speelt zich af op de grens tussen land en
water. Het is een vorm van grensbewaking.
De vijand is het buitenwater: dat mag niet
over de grens, althans de kans dat dat
gebeurt moet aanvaardbaar klein zijn. In een
laag land als het onze is dat een voorwaarde
om te durven slapen, te durven investeren,
ja om te durven leven. Het feit dat goed
bruikbaar water binnen de grens - de dijk -
evenzeer een levensvoorwaarde en dus een
vriend is, doet daar niets aan af.
Ir. Tj. de Haan
Rijkswaterstaat
De grens tussen land en water is al vanaf het
ontstaan van de aarde in beweging. De
natuurwetten bepalen dat zo. In ons land
bemoeien de mensen zich daar nu zo'n
twintig eeuwen mee, eerst onbewust en de
laatste tien eeuwen bewust. Het Deltaplan
vormt vandaag het sluitstuk van die
bemoeienis, en naar onze ervaring is het zelfs
een keerpunt. Over enkele honderden jaren
wordt het waarschijnlijk als een gewoon groot
civiel-technisch werk gezien. Inschatten van
de betekenis van het Deltaplan en beant
woording van de vraag in hoeverre daardoor
iets nieuws aan het denken is toegevoegd -
de opdracht voor deze bijdrage -, vraagt dan
ook enige relativering. Daarom is deze
bijdrage aangepakt als een drieluik: de
voorgeschiedenis, het Deltaplan en een
toekomstvisie.
Honderd eeuwen afbraak
Aan het eind van de laatste ijstijd stond de
zee ongeveer 70 tot 100 meter lager dan nu.
De Noordzee was een laagvlakte tussen wat
we nu als Groot-Brittannië kennen en een
hoger gebied dat zich tussen Calais en
Helgoland als een Delta van Rijn en Weser
had gevormd. De zee steeg snel - in het
begin 7 m per eeuw (literatuurverwijzing 1 en
figuur 1 en 2) en de Noordzee vulde zich
met water. Toen het tempo van die stijging
enkele duizenden jaren voor de jaartelling wat
verminderde, kregen de golven voldoende tijd
om van de flauwe kusthelling zand op te
pakken en naar de kust te transporteren. Bij
laag water bracht de heersende westenwind
het zand verder op het droge. Zo werd er een
duinenboog gevormd. Daarachter verzamelde
zich zoet water van de rivieren en vormde zich
een hoogveenmoeras tot zo'n 3 meter boven
zeeniveau (2).
De Delta miste de voeding met zand door de
rivieren die hem in vroeger tijden had
gevormd (3). De zee begon dan ook met het
afvlakken van de kustboog. Vandaag de dag
wordt de grootste kusterosie gemeten bij
Texel (4).
Zo vonden de Romeinen ons land (figuur 2):
een vrijwel gesloten duinenkust die 8 a 10 km
westelijker lag dan waar hij nu ligt; daarachter
een hoogveenmoeras, doorsneden door
rivieren en beken met hier en daar
wadachtige gebieden. Oostelijk daarvan
hogere zandgronden: de Veluwe, de
Achterhoek, Salland/Twenthe en Drenthe. De
zee stond nog ongeveer 1 m lager dan nu (1).
Tot zover ging de natuur ongestoord z'n gang.
De Romeinen waren de eerste mensen die
kanalisatiewerken uitvoerden aan de rivieren
in ons land. Hun veldheer Drusus wilde de
Friezen en Germanen in het noordelijke
kustgebied onderwerpen, en had daarvoor
een binnenscheepvaartweg nodig om zijn
troepen te verplaatsen. Hij veranderde
daarvoor de waterverdeling tussen Waal en
Nederrijn, en legde Fossa Drusiana, de
Drususgracht aan, die Rijn en IJssel verbond.
Hij bouwde toen voorzover bekend de eerste
dijk in ons land, op de linkeroever van de
Nederrijn, ongeveer tussen Herwen en
Arnhem (5). De onderwerping lukte trouwens
maar tijdelijk. De slechte toegankelijkheid van
het land zal daarvan een van de oorzaken zijn
geweest.
Ten noorden van het Romeinse gebied
woonden de Friezen, in de duinen en op de
terpen. De veengebieden hadden voor hen
677