de mens is randvoorwaardestellend. Binnen
de milieurandvoorwaarden kan de natuur
spontaan haar gang gaan.
Er is echter één probleem dat niet was
voorzien: de accumulatie van giftig slib als
gevolg van de aangevoerde en aan het slib
gecontamineerde microverontreinigingen
(figuur 6). In de jaren '80 werd dit probleem
in zijn volle omvang duidelijk. Nederland was
het chemische vuilnisvat van Noordwest-
Europa geworden. Naar schatting ligt daar nu
100 miljoen m3 vergiftigd slib. De kosten van
een sanering worden geraamd op 2 miljard
gulden. De sliblaag varieert in dikte van
enkele tientallen centimeters tot enkele
meters. Door maatregelen bovenstrooms
verbetert het slib overigens in kwaliteit (tabel
4).
De belangrijkste boodschap hiervan is, dat
overal ter wereld waar bovenstrooms mense
lijke vervuiling optreedt, verwacht moet
worden dat zich in de sedimentatiegebieden
benedenstrooms, ook vóór de dammen,
accumulatieverschijnselen zullen voordoen.
Dit proces kan langzaam of snel verlopen. Het
eindresultaat is echter gelijk. De water
bodems raken levensarm en kunnen hun
vitale functies niet meer vervullen. De
vrachten vervuilende stoffen zijn op den duur
dus belangrijker dan de concentraties.
Voor het Haringvliet/Hollands Diep liggen er
nu dus belangrijke beleidsvragen. Hoe kunnen
bestuurders consensus krijgen over het te
voeren beleid? Op welke wijze moet het trans
formatieproces worden begeleid? Wat
betekenen de giftige lagen? Kunnen ze blijven
liggen of moeten ze worden verwijderd? Moet
dit dan nu of later gebeuren?
Een zout meer
In 1971 ontstond het Grevelingenmeer. Het
daarop volgende transformatieproces is zowel
Tabel 4. Kwaliteitsverbetering van de Rijn bij Lobith
bestuurlijk als ecologisch begeleid. Na ampele
overwegingen (Van der Meulen et al., 1983)
is besloten het Grevelingenmeer zout te
houden met een chloridegehalte van 17 g
Cl"/I. Voor de gevolgen en de begeleiding van
het transformatieproces wordt verwezen naar
Saeijs en Stortelder (1982) en Nienhuis en
Huis in 't Veldt (1983).
Het systeem paste zich snel aan de nieuwe
milieurandvoorwaarden aan. Het
Grevelingenmeer is nu een relatief stabiel en
divers meer, dat zich ontwikkelt tot een
moeras- en watergebied van internationale
allure. Hoe kon dit zo gebeuren? Ook hier is
de strategie van de geleide ecologie en de
spontane ontwikkeling met succes toegepast.
De oorzaak van de gunstige ontwikkeling
moet gezocht worden in een complex van
factoren. Enkele die van overwegend belang
lijken worden hier naar voren gehaald. Niet
fosfaat, maar stikstof blijkt de beperkende
groeifactor te zijn (figuur 7). Door
denitrificatieprocessen, vooral op en in de
bodem, verlaat een groot deel van de stikstof
het systeem in vrije vorm. De relatief hoge
fosfaatgehalten doen er dan niet meer toe.
Filterdieren zoals Oesters Ostrea edulis) en
Mosselen (MytHus edulis) lijken een
belangrijke rol te spelen bij het wegfiltreren
van algen. Hogere waterplanten, bij voorbeeld
zeegrasvelden (Zostera marina), blijken
stoffen uit te scheiden die de groei van algen
onderdrukken. Zou dat niet ook een belang
rijke factor kunnen zijn?
Momenteel wordt nagegaan in hoeverre actief
biologisch beheer, gericht op het verlagen
van de algenbiomassa, kan leiden tot
bruikbare eco-technieken. Onderzoek wordt
gedaan naar mogelijkheden én effecten van
het stimuleren van vegetaties onder water, de
inzet van filterdieren en de bevordering van
denitrificatieprocessen. Ook het uitzetten van
roofvis of het wegvangen van plankton
1971-73
pg/i
vracht/jr. (ton)
1980-83
P9/I
vracht/jr. (ton)
Reductie van de
jaarvracht
Kwik
2,25
100
0,14
11,6
88
Cadmium
3,9
181
1,0
81
55
Koper
38
1 870
11
955
49
Lood
35
2 000
11
1 044
50
Chroom
77
3 910
14
1 225
68
Zink
279
13 960
78
6 881
51
EoCI
23
1 200
3,9
316
74
Phenol
40
1 700
8
639
63
HCB
0,11
5,7
0,02
1,6
72
Lindane
0,15
7,2
0,02
1,8
75
700