dacht aan de zoetheid van het water en aan verziltingsproblemen. De grote waterstaatkundige ingrepen in deze eeuw en de ervaringen die werden opgedaan tijdens de begeleiding van de veranderingen en bij de saneringsoperaties in de laatste decennia hebben geleid tot een snelle moder nisering van het waterbeleid. Daarbij kwamen nog de toepassing van informaticatechnieken, systeemkunde, beleidsanalyse-technieken en andere modelstudies, waardoor het beleid een betere wetenschappelijke basis kon krijgen. In 1 5 jaar tijd vond op al deze gebieden een revolutie plaats, die trouwens nog in volle gang is. Het moderne beleid en de ontwikkeling die het heeft doorgemaakt zijn terug te vinden in een aantal beleidsnota's (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1968, 1975, 1980, 1984 en 1985). Het heeft ook zijn invloed op de wetgeving: tot stand kwamen de Grond waterwet (1978) en aanpassingen in de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (1982); daarnaast zijn te noemen de concept-Wet op de Waterhuishouding, die in 1986 naar het parlement ging, en de Integrale Waterwet, waar nu aan wordt gewerkt. De strategie voor de toekomst is beschreven in de beleidsnota Omgaan met Water van 1985. Daarin wordt een nieuw beheersconcept voor de Neder landse waterhuishouding verwoord. Die wordt nu uitgewerkt in een Nationaal Waterbe leidsplan, de derde Nota Waterhuishouding, waarvan de hoofdlijnen in 1990 gereed moeten zijn. Voordat de hoofdlijnen van dit nieuwe beleid worden weergegeven, geef ik een overzicht van de snel opeenvolgende ontwikkelingen die sinds het verschijnen van de Eerste Nota Waterhuishouding in 1968 hebben plaatsge grepen. Voor het eerst in de geschiedenis werd in de laren zestig het Rijksbeleid onder woorden gebracht in een Nationale Waterbeleidsnota 1968). Hoewel de doelstelling breed was, bleek daarvan bij de uitwerking nog niet veel. De basisfilosofie van de nota was, dat de vraag naar water altijd en overal bevredigd moest worden. Een kosten/baten-analyse ontbrak. De aandacht concentreerde zich op zoetwatervoorziening, ontwatering en afwatering, en op bestrijding van de verzilting en de daarvoor nodige infrastructuur. Slechts op de belangen van de landbouw en van de drink- en industrie-watervoorziening werd uitgebreid ingegaan. Zout water was 'onbruikbaar en synoniem met slechte kwaliteit'. Waarschijnlijk werd daarbij voornamelijk aan de problematiek van de verzoute Rijn gedacht. Onder slechte water kwaliteit werd een te hoog gehalte aan veront reinigende stoffen verstaan, waarbij met name gedacht werd aan zout en aan organische, dat wil zeggen zuurstofbindende stoffen. Grondslagen voor de infrastructuur waren in deze visie: de noodzaak tot bestrijding van de verzilting en de verontrei niging van de Rijn; de voorraadvorming in het IJsselmeer en de koppeling van het noordelijk en het zuidelijk waterhuishoudkundig systeem. De kosten van de maatregelen die hiervoor genomen zouden moeten worden, werden geraamd op 3 miljard gulden. De nadruk lag dus op water als grondstof voor menselijk gebruik, op de kwantiteit, en op de infrastructuur. De analyse was gebaseerd op een beperkt aantal waterba lansen. De transportfunctie van water, de stofstromen, de scheepvaart en de riool functie kwamen nauwelijks ter sprake. Na een harde strijd kwam in 1971 de Wet Verontreiniging Oppervlaktewater door het parlement. Deze wet heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de verbreding van het waterhuishoudkundig beleid, hoewel ook hier aanvankelijk een te enge benadering dreigde De nadruk kwam te liggen op de waterkwa liteit. De hoofddoelstelling was de bescherming tegen verontreiniging, omdat de gebruiksfuncties werden bedreigd Het beleid kreeg gestalte in drie Indicatieve Meerjaren programma's Water. Die zijn een samen bindend hulpmiddel geweest voor allerlei waterbeheerders, zodat ieder zich kon spiegelen aan de ander Het vertrekpunt was de bestrijding van de waterverontreiniging, zowel preventief als curatief In één decennium voltrok zich een revolutie De inzichten in de aard, de omvang en de gevolgen van waterverontreiniging werden verdiept, de technische mogelijkheden daar wat aan te doen vergroot, en de doelstel lingen zijn geëvolueerd Er vindt nu een verbreding plaats, van de eenvoudige bestrijding van waterverontreiniging naar een beheer van wateren in relatie tot de ecolo gische en maatschappelijke gebruiksfuncties De relatie tussen menselijk handelen en het oppervlakte- en grondwater worden vooral bezien vanuit een ecologisch perspectief De erkenning dat we bij water te maken hebben met aquatische en terrestrische eco systemen, maakt het mogelijk de interne en externe systeemrelaties op meer logische en samenhangende wijze te beschrijven. In de drie IMP's-Water ontwikkelde zich het volgende beleid. In het eerste IMP-Water van 1975 werd de 707

Tijdschriftenbank Zeeland

Driemaandelijks bericht Deltawerken | 1988 | | pagina 41