enkele malen hoger geschat dan de door
professor Tinbergen geraamde f 260 miljoen,
gerekend naar het prijspeil van 1987.
Drie jaar later, in 1958, vatte Verburg de
discussie over het Deltaplan opnieuw samen
in een brochure: 'Het Deltaplan deel II,
Nieuwe perspectieven' (7). Extra aandacht
kregen de haven- en industrie-ontwikkeling in
het Deltagebied. Langs de Rotterdamse
Waterweg was nauwelijks meer ruimte voor
verdere uitbouw. Dit leidde tot de gedachte
van de aanleg van het Europoort-project of
van een groot havenbekken in het Haringvliet.
De Westerschelde met het Sloeplan en
Terneuzen bood mogelijkheden tot decentrali
satie. Verburg berekende dat het Sloeplan
goedkoper zou zijn dan het Haringvlietplan
(zie ook 8). De havenontwikkeling in Zeeland,
zei hij, was 'niet afhankelijk van het Deltaplan
zelf, al zal hiervan later ongetwijfeld een
impuls uitgaan. De ligging van de havens in
deze gebieden is evenwel zo gunstig, dat het
tijd lijkt om deze vollediger uit te buiten'; en:
'Het provinciaal bestuur heeft zich geheel
achter de plannen tot de uitbouw van de
havenactiviteiten bij Vlissingen en Terneuzen
gesteld.'
Veel aandacht kreeg het verkeer. Gepleit werd
voor vervroegde aanleg van de Haring-
vlietbrug, te financieren door tijdelijke
tolheffing. Dit leek financieel haalbaar en
maatschappelijk-economisch wenselijk. Door
de aanleg van de Grevelingendam en de
Haringvlietbrug zou de druk op het veer over
de Oosterschelde tussen Zierikzee en Kats op
Noord-Beveland na de voltooiing van het
Drie-eilandenplan sterk toenemen. De
mogelijkheid een koplading in te voeren in
plaats van zijlading moest in studie worden
fnomen. 'Na de afsluiting van de Ooster
schelde in 1978 (maar eventueel bij comparti
mentering eerder) zal tussen Zierikzee en Kats
een secundaire dam kunnen worden
aangelegd, waarvan de rentabiliteit duidelijk is
aan te tonen'. Enkele andere uitspraken van
Verburg terzake: 'Dwars over de eilanden
tekent zich dus een eerste noord-zuidver
binding af, die het gebied altijd zo node heeft
gemist. Deze verbinding dient haar voltooiing
te verkrijgen over of onder de Wester
schelde... Het gehele kustgebied tussen
Rotterdam en Lille zal er beter door ontsloten
worden.'
Ook maatschappelijke aspecten kregen
aandacht. De 'gevaren van de recreatie
blijken overduidelijk in het ontwikkelings
proces dat Loosdrecht doormaakte.' Verburg
haalde in dit verband Max Dendermonde aan,
die sprak over 'de naaktste stad te water'.
722
waar 20 000 stedelijke 'bloteriken zondags
zeilend en dansend vertoeven temidden van
5 000 kerkse mensen'. 'De massarecreatie
brengt problemen mee voor de eilanden die
thans nog zo bezijden liggen en dun bevolkt
zijn. De zondagsviering dreigt er meer door in
het gedrang te komen dan door de industriali
satie', aldus haalde Verburg de gerefor
meerde H. van den Berg aan (zie ook 9).
Zeeuws Tijdschrift, 1960 no. 5
In dit nummer van het Zeeuws Tijdschrift gaat
Verburg in op de toekomst van Noord-
Beveland i.v.m. het Drie-eilandenplan. Het
toerisme zat toenemen, evenals het verkeer:
'In 1965 als de dam door de Grevelingen, de
Haringvlietbrug en de Beneluxtunnel in
gebruik zullen worden genomen, ligt Noord-
Beveland effectief in het middelpunt van het
eilandenrijk tussen Rotterdam en Gent'. 'Het
recreatieprobleem is waarschijnlijk het enige
dat Noord-Beveland enige moeilijkheden zal
baren. Walcheren heeft echter bewezen dat
deze zonder bezwaren kunnen worden
opgevangen. Het is wel zeker dat de heden
daagse economische en technologische
ontwikkelingen (televisie, kunststoffen,
stijgende welstand e.d.) de traditie meer
uithollen dan een vaste verbinding, hoe
belangrijk deze overigens ook is'.
Zeeland na de ramp
Het provinciaal bestuur van Zeeland stelde in
1956 de Werkgroep Deltazaken Zeeland in.
Hierin werkten deskundigen samen uit
verschillende vakgebieden: de directeuren van
de Provinciale Waterstaat, de Provinciale
Planologische Dienst, het Economisch
Technologisch Instituut, het Provinciaal
Opbouworgaan Stichting Zeeland en de
griffier der Staten. De bedoeling was te
komen tot coördinatie en synthese van de
verschillende aspecten van het Deltaplan en
zijn gevolgen. Op de achtergrond speelde de
beduchtheid van de provincie, door het Rijk
te worden overspeeld.
Deze werkgroep - ook wel genoemd de
'Delta-boys' - kwam al spoedig met haar
eerste 'werkschema voor verdere onderzoe
kingen m.b.t. de provincie Zeeland in het
kader van het Deltaplan'. Op dit 'Schema
Studieobjecten' prijkten de volgende vraag
stukken, wensen en visies: een centrale weg
met secundaire dam door de Oosterschelde,
vaste en andere oeververbindingen over de
Westerschelde, ruimtelijke indeling van