Het Ringen van Vogels. Een van de meest ingewikkelde en meest bestudeerde onderwerpen van de vogelwereld, is wel de trek. Doordat men voor een dergelijk nauwkeurig onderzoek juiste en gedetailleerde gegevens nodig heeft, moeten de vogels gemerkt worden om verwarring te voorkomen. De eerste die met pootringen begon te werken, v/as de Deen se leraar Mortensen. Zijn voorbeeld werd spoedig gevolgd door vele landen. In ons land werd dat ringonderzoek in 1912 door het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie te Leiden georganiseerd. Sinds enkele jaren is het het werk geworden van het Vo geltrekstation te Arnhem. Het ringen van vogels gebeurt op verschillende manieren. Een van de meest gebruikte is het ringen van nestjongen, die nog niet kunnen vliegen. In eendenkooien worden tijdens de trektijd veel eenden gevangen. Een andere manier van vangen in de trektijd is het vangen op vinkenbanen, In ons land z;.jn nog enkele vinkenbanen te vinden, die alleen gebruikt worden voor het trekonderzoek. Ook op Schouwen is er nog een te vinden waar ze dit werk doen. Op de vinken-banen wordt meestal gebruik ge maakt van slagnetten, waarmee troepjes, door lokvogels aangelokte, vogels worden gevangen. Van de ruitijd van eenden en ganzen maakt men ook gebruik. Deze vogels verliezen snel achter elkaar hun slagpennen waardoor ze een tijdje niet in staat zijn te vliegen. Ganzen, die 's winters in troepen rondzwerven, worden ook wel met netten gevangen. Wanneer een troep op een stuk land neerkomt om er voedsel te zoe ken, kunnen ze gevangen worden met een net, dat, getrokken door een soort raketjes die op het juiste moment afgeschoten worden, over de ganzen heon wordt geschoten. Op deze manier worden op de wadden ook grote troepen steltlopers gevangen. De ring die de vogel aan krijgt is van alluminium. Dit heeft het voordeel dat de ring vrij licht is, waardoor de vogel er weinig of geen last van ondervindt. De inscriptie in deze ringen blijven nog lang leesbaar. Cm dit nog te bevorderen plaatst men de ring tegenwoordig wel boven het hielgewricht, waardoor de ring nog minder kan slijten. Dit laatste doet men vooral bij waadvogels, steltlopers en meeuwen. De ringen zijn voorzien van een naam en een nummer. De naam is van het in stituut dat die ring heeft verstrekt en het nummer is het individuele nummer van de vogel, Tiraarmee hij staat ingeschreven. Voor ons land staat op de ringen Vogeltrek station. Arnhem, Holland Daaronder staat het nummer. Het ringen gebeurt in ons land onder leiding van het Vogeltrekstation door een aan tal vrijwillige medewerkers. Dat lang niet iedereen mag ringen, is er het gevolg van dat het vangen en bij zich hebben van vogels strafbaar is volgens de Vogelwet. Voor de ringers moet dus een ontheffing van dit verbod worden aangevraagd. Verder moeten de ringers natuurlijk een voldoende kennis bezitten van de vogelsoorten. Dat ringen gevaarlijk kan zijn, blijkt wel uit het ongeluk dat een Scandinavische ornitholoog overkwam. Bij het beklimmen van een rotskust om hier vogels te ringen, kwam hij bij een val om het leven. Dat voor het ringonderzoek het terugmelden van groot belang is,is wel duidelijk, Jammergenoeg wordt er maar een klein aantal ringen teruggestuurd. De grootste oorzaak hiervan is wel dat er zo weinig teruggevonden worden. Vooral van kleine zangvogeltjes wordt maar een heel klein percentage teruggevonden, soms minder dan 1 procent. Van vogelsoorten als eenden en snippen, de jachtvogels, is dit per centage natuurlijk veel groter. Doordat dus in totaal maar een klein gedeelte van de ringen wordt teruggevonden, is het wel noodzakelijk dat het ringen op grote schaal gebeurt. Ook in ons land worden er daarom een enorm aantal vogelringen ge bruikt. Ieder jaar worden er hier rond de 100000 vogels van een ring voorzien. Door dit hoge aantal komen er toch waardevolle gegevens los. Van de meeste vogels weten we nu o.a. waar ze hun winterperiode doorbrengen; in Engeland, aan de Middellandse Zee of in Midden-en Zuid-Afrika. Ook weten we nu bijvoorbeeld dat de kievitten die 's winters in ons land rondzwerven, vogels uit oostelijke landen zijn, zelfs uit Rusland. Ook kan uit deze gegevens afgeleid worden, welke afstand door trekvogels afgelegd kan worden. Gewoonlijk leggen ze gemiddeld ongeveer 100 tot 150 km. per dag af. In spoedgevallen kunnen ze het tot een heel stuk verder brengen.

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 1967 | | pagina 6