honden zich een basfcje; a£ de achtergrond en zijn wat verder van de
werkgang bezig te föuragefrea> kievit, spreeuw, goudplevier, witte
kwikstaart, koperwiek* Zij zoeken voornamelijk insecten.De kievit
is lang zo actief niet in dit oneffen terrein. Hij ie een ziekt jsïger
op vlak terrein, "b.v. sterk begraatde vochtige weilanden, -waar hij-
vlugger kan toeschiet enpp z.i jn,prooi. De ploegsneden zijn hinder
nissen, die hem steeds uit zi^i evenwicht brengen.Hierdoor moet hij
zijn vleugels uitslaan om het evenwicht weer teherstellen, waarna hij
opkijkt alsof hij zich betrapt voelt. In zijn element is deze vogel
hier dus niet,; .maar.hij wordt aangelokt door het overvloedig aanwezig
aanbod- van.prooidiererwDe spreeuw is beter uitgerust on tussen de
sneden zijn prooi te zoeken. Ook de witte kwikstaart kloütert met
gemak over de snéden*op zoek'naar insecten.De zwarte kraai,bonte
kraai, roek en kauw komen slechts incidenteel het ploegland opzoeken.
V/aarschi jnlijk hebben ze in deze tijd genoeg andere fourageer ter
reinen; De goudplevier komt altijd avonds in groepjes op het ploeg-
•land aan. Misschien zijn-het doortrekkers, die 's nachts hier rusten
of nog wat voedsel zOeken. In ieder geval is hun voedsel aktiviteit
niet erg groot#Kêt zou mogelijk kunnen zijn, dat ze een beschutte
slaapplaats vinden -achter of tussen de ploegsneden. De volgende
morgen zijn ze verdwenen. Evenals de kievit houdt de goudplevier niet
van oneffen-terrein om voedsel te zoeken. Bij het zaaien van de
wintertarwe in de maanden oktober en november is hij wel ahnwezig
om insecten te-vangen evenals de witte kwikstaart, die overigens bij
elke grondbewerking in welke tijd van het jaar dan ook aanwezig is,
In de Grote Biadelfiogse. polder broeden twee soorten uilen, nl. de
kerkuil, ê$n koppel in de Noord-Westelijke boerderij en 's winters
zitten ze afwisselend in de twee*andere boerderijen.