10 op te zoeken. Ook na de vorst blijven de rietgauzen nog de gras landen bezoeken, omdat de tarwe zich slechts lang zaam heroteltt en de resterende aardappelen tot een papje in elkaar gezakt zijn, er niet smakelijk uitzien en door de hogere temperaturen snel bederven. De aantallen blijven gedurende de gehele vorst periode ongeveer gel*jk, nl. tussen de h50 en 600, De laatste rietganzen werden gezien op 22-2-76 in de stoutenpolder te Groede. Dikwijls werden rietganzen gezien op graszaad percelen voor en na de vorst, vooral later op do dag. De riet ganzen verzamelden zich da£r kort voor de slaaptrek begint, i?sinig fourageer akti- viteiten werden dan waargenomen. Veel vogels z\jn dan bezig wat schoon te maken Vooral bij vochtig weer is dit verschijnsel wa^r te nemen. Hoewel dö rietgaas, integenstellinó tot de kol- gans, moeiteloos door de zware, natte klei loopt, zal er van poetsen en toilet op :uaken daar geen spreke zijn. Immers, de snavel en poten zitten vol natte klei; wil de vogel zich poetsen met de snavel, dan zal deze eerste schoon moeten z:jn en dit zal pas mogelijk zijn na een poosje foura- geren op graszaad of grasland, want de snavel en de poten worden dan van zelf schoon. De aan wezigheid van water is slechts sporadisch' het geval, zodat de vogels daar geen gebruik van kunnen maken. V/el is het wassen in het water op enkele kleinere weilandjes rond Nieuwvliet waargenomen en op de slaapplaats De Hoge Pleten. Bij een inspectie van enkele geschoten rietganzen en kol ganzen tijdens de och tend trek Cze waren na tuurlijk niet zelf geschoten) was tussen de borst veren veel grof korrelig zand te vinden. Keer aaien is vlassen, poetcen enz. waargenomen op de slaapplaats 's morgens vroeg. De rietgauzen, die gemiddeld later vertrekken van de slaapplaats, dan de kolgans, kunnen zich daarmee nog lange - 11 - tijd bezig houden. Vooral bjj hogere temperaturen en weinig wind werden soms om 10.00 uur in de voormiddag nog rietganzen gezien ap de slaap plaats, druk doende in de bjj laag water actater- geoleven plasjes. Er is al even gesproken over het gemak, waarmee de rietganzen over de zware kleigrond lopen. Bij verschillende gelegenheden, toen de vogels dicht benaderd konden worden, is er speciaal gekeken naar het verschil van lopen tussen een groepe rietganzen en in die groep lopende kolganzen; kolganzen bezoeken echter hoofdzakelijk grasland, waar het probleem van de plakkerige klei niet speelt. De rietkans, die voedKMXsel zoekt op b.v, winter tarwe, waar als voovrucht aardappelen gestaan heuben, zal een groetere afstand moeten afleggen om aan de zelfde hoeveelheid voedsel te komen, dan de kolgans op grasland. Van een tiental rietganzen werd het aantal passen geteld, vooraleer de klei van de poten werd ver wijderd. Ik kwam op gemideld 7 passen, waarna de rechtse of linkse poot achterwaarts gericht wordt in een vlugge beweging, echter zonder schudbewe ging. De vogel verlost zich van de homp klei, door de zwemvliezen, die normaal by het lopen tussen de vingerkootjes gespannen staan, te ontspannen, het oppervlak wordt hierdoor verkleind en de klei wordt op die marl er van de poten geslingerd. De kolganzen in de groep hebben de grootste moeite met de plakkerige klei aan de poten. Geen enkele maal werd de achterwaartse poot beweging waar genomen, wel werd veelvuldig met de snavel getracht de klei van de poten te krygen, tever geefs overigens. Gedurende 10 jaar werden door my de fourageer- gebieden van de rietgans op kaart ingetekend. De hoogste concentraties bljjkwn op de lichtere klei en zand gronden te liggen (b.v. rond Groede). Het grofzandige materiaal, dat zich in deze gronden

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 1976 | | pagina 7