DE BEGROEIING- VAN OUDE MUURTJES
IE WEST ZEEUWSCH VLAANDEREN
Nederland heeft al gedurende enkele duizenden
jaren als permanent woongebied voor de mens
gediend. Echt natuurlijk landschap bestaat dan
ook (vrijwel) niet meer in Nederland. In meer
dere of mindere mate doet de mens overal zijn
invloed gelden. Een sprekend voorbeeld van hoe
ver dat kan gaart zijn oude muurtjes.
Anders dan op het moderne cement en beton, glad
en ondoordringbaar, konden op de ruwere, opper
vlakkig enigszins verkruimelde kalkmortel van
tuin- en grachtmuren, maar ook van minder goed
onderhouden gebouwen vele plantensoorten een
plaatsje vinden. Sommige soorten die oorspron
kelijk niet in Nederland voorkwamen, met name
rotsplanten, wisten zich hier te vestigen. Het
nu algemene muurvarentje en muurleeuwebekje zijn
hiervan voorbeelden. Enkele soorten kwamen eer
der al voor in het Krijtgebied van Limburg en
hier en daar in de Kalkrijke duinen. De vrij
zeldzame tongvaren is hiervan een voorbeeld.
Behalve deze specifieke soorten komen vele andere
soorten soms of regelmatig voor op muren, in to
taal is éénderde van de inheemse zaadplanten en
varenplanten wel eens op een muur aangetroffen.
Een muurtje zal meestal pas na een aantal jaren
begroeid raken. Eerst doen wind, droogte, tem
peratuurschommelingen en water eroderend werk.
Stofdeeltje die aangevoerd worden door de wind,
aardedeeltjes en afval die aangevoerd worden
met regenwater (van een dak op een muur, van een
straat op een grachtmuur) en spul wat afgezet
wordt op grachtmuren door ft in hoogte variërende
grachtwater kunnen zich dan na verloop van tijd
op zofn enigszins verweerde muur afzetten. Als
-24-
er zo genoeg holten in steen en kalkspecie zijn
ontstaan en hier en daar een dun humuslaagje is
gevormd kunnen de eerste pioniersoorten zich
vestigen. Deze leggen op hun beurt een basis voor
nieuwe humusvorming bij het afsterven, zodat zich
geleidelijk een hele muurvegetatie kan ontwikkelen.
De grote temperatuurschommelingen, vooral tussen
dag en nacht, op nog kale muren en de nog nauwe
lijks gevestigde humus maken van deze muren erg
ekstreme miljeus. Enige schaduw en vocht kunnen
dit al beperken, en de suksessie verandering
van vegetatie) in begroeiing tussen open tuinmu
ren en beschaduwde tuinmuren, grachtmuren e.d.
is dan ook niet dezelfde.
Op open, droge tuinmuren is de eerste soort mees
tal muurkorstmos, in de wat grotere en meer humus
vasthoudende vogen ook muurmos. Na een aantal
jaren kan zich dan ook het muurvarentje vestigen,
en nog weer later komen er ook soorten als straat
gras, en bergbasterdwederik.
Op vochtige en beschaduwde muren is de rijkdom aan
soorten meestal veel groter.Op grachtmuren begint
de begroeiing meestal met diverse soorten wieren,
korstmossen en schimmels. Als er wat meer humus
afgezet is vestigen vele mossen en levermossen
(o.a. parapluutjesmos). Dan komen de hogere plan
ten aan de beurt, meestal is de liggende vetmuur
eerst present, al snel gevolgd door soorten als
vogelmuur, straatgras, kruipend struisgras en
grote weegbree. Pas daarna komen dan de varens e.d.
Voor beschaduwde tuinmuren ligt de werkelijkheid
meestal tussen de twee bovengenoemde types in.
-25-
pdrdpLuatjfistnos