DE KOKKELVISSERIJ IN WADDENZEE EN DELTAGEBIED In tegenstelling tot mossels zijn in Neder land kokkels, ook wel kokhanen genoemd, als voedsel bijna onbekend. Voor export (vooral naar Engeland) worden ze echter al vanouds verzameld in de Waddenzee. In de afgelopen vijf jaar is de commerciële gemechaniseerde kokkelvisserij aanzienlijk in omvang toege nomen, evenals de export (onder andere naar Spanje). Ook in het Zeeuwse getijdengebied wordt de laatste jaren intensief op kokkels gevist. Omdat dit gevolgen heeft voor ver scheidene diersoorten in de wadbodem, en indirect ook voor de vogels die daarvan leven, wordt hier een kort overzicht gege ven van de huidige situatie. LEVENSWIJZE EN VOORKOMEN VAN DE KOKKEL Levende kokkels zijn vooral te vinden op zandige tot iets slikkige wadplaten die tijdens laag water droog vallen. Ze zit ten heel ondiep ingegraven in het zand; de punt van de schelp bevindt zich maar en kele millimeters onder het bodemoppervlak. Tijdens hoog water pompen de dieren door middel van twee korte sifo's water in en uit, zowel voor de ademhaling als om voed- seldeeltjes uit het water te filteren. Jonge kokkeltjes, kleiner dan een milli meter, verschijnen in de zomer vanaf juni in het bovenste laagje van de wadbo dem nadat ze als larfje enige tijd in het water geleefd hebben. In het zelfde seizoen kunnen ze meer dan 1 cm lang worden. Het jaar daarop worden ze - afhankelijk van de plaatselijke groei-omstandigheden - ca. 2 tot 3 cm lang. Daarna wordt de jaar lijkse lengtegroei geleidelijk minder sterk. Kokkels die ouder zijn dan vijf jaar en langer dan 4 cm zijn zeldzaam. Gerekend -30- over het hele Nederlandse Waddengebied vond Beu- kema (l) in 1970 tot 1974 een gemiddeld aantal van 34 kokkels per m2. Wolff De Wolf (2) von den in 1971 een gemiddeld aantal van 168 per m2 voor de Grevelingen, waarvan er 67 twee jaar en ouder waren. Van plaats tot plaats wisselt die dichtheid echter sterk. In een willekeurig ge kozen stuk' wadbodem zitten er vaak maar enkele, terwijl hier en daar concentraties voorkomen van enkele honderden tot zelfs wel tegen de duizend per m2. Deze plaatsen noemt men kokkelbanken. Ze kunnen tientallen hectaren groot zijn, en bestaan vaak uit dieren van dezelfde leeftijd. Hier con centreert zich ook de kokkelvisserij. DE KOKKELVISSERIJ Men vist tegenwoordig met speciaal daarvoor ge bouwde schepen, die dankzij hun zeer geringe diep gang tijdens hoog water over het wad kunnen varen. Als vistuig dient de zogenaamde kokhanenkor. Dit is een zware, ijzeren korf met sleden aan de onderkant, die over de bodem wordt getrokken. Mees tal is zo'n kor ongeveer een meter breed, een meter lang en een halve meter hoog. Aan de onder kant vooraan wordt over de hele breedte de grond losgespoten door middel van een krachtige water straal. Het mengsel van zand, water, kokkels en wat er verder in de bodem zit wordt in de kor ge leid door een verstelbaar "mes" dat over de hele breedte van de kor ongeveer 5 centimeter diep door de bodem gaat. De buit kan aan boord gebracht worden door de kor op te halen zodra hij vol is, of door hem conti nu leeg te pompen. Beide methoden zijn in gebruik. In het eerste geval kunnen ondermaatse kokkels en andere wadorganismen tussen de spijlen van de kor door weer naar buiten spoelen, in het tweede geval wordt de vangst over een sorteerzeef, waar na de bijvangst weer overboord gaat (3). Vervol gens worden de kokkels gekookt, waarna de schel pen gemakkelijk van hun eetbare inhoud gescheiden kunnen worden. Door een snelle groei in voorjaar -31- f

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 1980 | | pagina 17