bruik van een kor met opzuiginrichting. Door verbetering van de apparatuur is deze schat ting voor de huidige situatie waarschijnlijk aan de hoge kant. De eerste resultaten van onderzoek in de Waddenzee en in de Ooster- schelde duiden op een sterfte van enkele tientallen procenten. Verder wordt een deel van de wormen in de bovenste bodemlaag ge dood, waarbij een verticaal levende soort als schelpkokerworm (Danice conchilega) evenals oppervlakkig levende soorten als de zandzager (Nepthys hombergii) en de wapen worm (Scoloplos armiger), slechte kansen hebben. Soms zijn hun resten later op het zand terug te vinden. Op korte termijn is er dus sprake van een verarming van de bodemfauna door het weg halen van de grote kokkeks en het bescha digen van een deel van de overige wadorga nismen. Het gaat hierbij om hoogstens en kele procenten van het totale wadopper- vüéc. Dit wil echter niet zeggen dat de vogels en andere dieren die eerst gebruik konden maken van een kokkelbank, zich nu dan wel kunnen voeden met de verspreid levende kokkels elders. Integendeel, er is voor hen - evenals voor de kokkelvisser - een minimumconcentratie aan prooidieren noodzakelijk om rendabel zoeken mogelijk te maken. Zij zullen dus veelal moeten overschakelen en met andere concurreren om een andere voedselbron. In dat geval bestaat de kans dat de vogelrijkdom van de beviste gebieden achteruitgaat. Indien aanwezig, zijn kokkelbanken met grote kokkels (minstens twee groeiseizoenen oud) door hun grote hoeveelheid potentieel voedsel op een klein oppervlak voor een aantal vogelsoorten van belang. Scholek sters zijn er vaak in grote aantallen te vinden. Zij zien als enige vogelsoort kans om het vlees uit de schelpen te halen (5). -34- De lege schelpen blijven vaak met een typische schelprandbeschadiging op het wad achter. Zil vermeeuwen en stormmeeuwen kunnen ook vrij grote kokkels eten ze slikken ze met schelp en al in, of kraken ze van te voren door ze vanuit de lucht op de grond te laten vallen. De schelpresten worden dan later weer uitge braakt. Eidereenden duiken de kokkels op, kra ken de schelpen in hun maag en lozen de schelp- resten met de faeces Zij zijn dus niet aangewezen op droogvallende kokkelbanken, even min als zwarte zeeeenden, die vooral in dieper water voedsel zoeken. Mocht het wegvissen van de oude kokkels de ves tiging van nieuw broed bevorderen, dan zou dus in het daaropvolgende jaar extra voedsel be schikbaar komen voor andere dieren. Kleine kok keltjes van minder dan een jaar oud worden veel gegeten door jonge platvis, voornamelijk schol en bot. Op het Balgzand verdwenen in 1976 plaatselijk tot 1000 exemplaren per vierkante meter in de magen van jonge schol Ook ver schillende vogelsoorten eten ervan, zoals zil vermeeuwen, die ze uit het zand spoelen door met hun zwemvliezen te trappelen, en kanoet- strandlopera Ook zonder grotere aantallen jonge kokkels ligt het wel voor de hand dat het pri maire voedselaanbod van bodemalgen, detritus en plankton, voor zover dit anders door grote kokkels onderschept zou zijn, op een andere manier toch in het wad-ecosysteem terechtkomt, bijv. via andere bodemdieren. Zo bezien betekent de kokkelvisserij het ver wijderen van een grote voedselreserve (voorna melijk bestaande uit oude kokkels) en een om schakeling van bepaalde voedselketens naar an dere voedselketens. Omdat de kokkelvisserij zich in de nazomer en herfst afspeelt, gebeurt dit echter pas vanaf april in het daarop vol gende jaar (vanaf de aanvang van het nieuwe groeiseizoen). Tot die tijd is er minder voed- -35-

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 1980 | | pagina 19