vaak met roodachtige tint. Bij rijpheid ont
staan onregelmatige scheuren in de wand, waar
door de bladluizen naar buiten kunnen gaan. De
gallen worden daarna bruin en blijven tot in
het volgend voorjaar verdroogd aan de takken
zitten. In de gallen vindt men behalve een
groot aantal bladluizen, met was bedekte drup
pels honingdauw. De bladluizen migreren naar de
wortels van peren. Algemeen. Algemeen.
7. Tetraneura gallarum op Ulmus spec. (lep).
In de herfst ontstaat een genratie van mannetjes
en wijfjes. De bevruchte wijfjes leggen elk een
winterei in spleten van de schors van de iep.
In de lente komt de stammoeder hier uit, die een
jong blad opzoekt en zich aan de onderkant vast
zuigt. Na korte tijd begint de aangestoken plaats
te verdikken. Er ontstaat een kleine bult naar
boven toe, terwijl rond de opening onderaan
een kring van haren ontstaat. De luis zit bin
nenin de galkamer en groeit met de gal mee naar
boven. Hier heeft ook de sterkste groei plaats,
terwijl de basis van de gal weinig meer in breed
te uitgroeit, zodat een soort hals ontstaat.
Uiteindelijk ontstaat zo een knotsvormige gal
van 7-12 mm. hoog, die vaak gekromd is en scheef
ten opzichte van de bladschijf kan staan. De
oppervlakte van de vaak roodbruine gal is on
behaard, de bladschijf rondom de aanhechtings
plaats van de gal is geel verkleurd en hard ge
worden. Bij sterke aantasting kan het blad mis
vormd zijn.
De stammoeder blijft in de top van de gal zit
ten en brengt een groot aantal wijfjes voort.
Deze zuigen zich vast aan de binnenwand van de
gal en vullen uiteindelijk de gehele gal. Na
enige tijd ontstaat in het nauwe, onderste ge
deelte een scheur en hierdoor ontwijken de in
middels gevleugelde luizen, waarna de gal ver
droogd. Deze luizen verhuizen naar de wortels
van grassen, en planten zich ongeslachtelijk
voort. Ze geven in de herfst een generatie van
gevleugelde luizen, die zich naar de iep ver-
-20-
plaatsen. Tenslotte ontstaat een generatie van
mannetjes en wijfjes en de ontwikkelingscyclus
is weer gesloten.
Algemeen. Voetbalveld IJzendijke.
Lepidoptera (Vlinders)
In Nederland slechts weinig galvormers, vnl.
Microlepidopterd.
Diptera (Tweevleugeligen)
Chloropidae
Hiertoe behoort de vlieg lipara lucens, die de
sigaargal op Phragmites australis (Riet) veroor
zaakt. Het einde van de hlam is terk, spoelvor-
mig verdikt, de gallen kunnen tot 15 cm. lang
worden. De hlam is gedrongen, de tussenschotten
worden niet gevormd en een lang kanaal loopt
van de top aan de basis van de gal, als deze vol
wassen si. De bladscheden ontwikkelen zich sterk
en sluiten nauw om de gezwollen as, de bladschij
ven zijn minder goed ontwikkeld. De wand is zeer
hard en verhout. De made leeft eerst boven het
groeipunt, de as is dan geheel met merg gevuld.
Daarna vreet de made zich door het groeipunt
heen en baant zich een weg door het merg. 1 s
Winters ligt een vette vliegenmade onder in de
gal, in februari of maart verandert deze in een
pop. De vliegen komen van eind mei tot in juni
uit.
Deze gal komt op plaatsen voor, waar het riet
droog staat of slechts tijdelijk met de voeten
in 11 water. Vermoedelijk komt dit omdat deze
rietplanten niet zo krachtig ontwikkeld zijn. Het
is een bekend verschijnsel, dat zwakke exempla
ren van een plant meer te lijden hebben van para
sieten dan gezondere soortgenoten.
Algemeen, vindplaats onbekend.
-21-
i