kleine holte, waarin de bleekroze, later rode gal muglarve leeft. De gallen kunnen van 10-40 cm groot zijn en ze blijven in de winter verdroogd en zwart geworden aan de take inden zitten. Alge— meen. Algemeen. 7. Dasyneura urt-icae op Urtica dioica (Grote brandnetel) Witte tot groenachtige, onregelmatig ronde op zwellingen op de bladeren. De gallen zijn 3-6 mm, groot, meestal in de omgeving van de bases van de bladeren, doch ook wel hogerop, ja tot in de bloeiwijzen. De gallen steken aan weerszij den van de bladschijf uit. Aan de bovenkant be vindt zich een spleetvormige opening, die toegang geeft tot de galkamer. De galmuglarven zijn wit. Algemeen. Massaal in het Jaegersbosje. Coleopterd (Kevers) Hiertoe behoren slechts weinig galvormers. Naast enkele Cerambycidae (Boktorren) zijn 't vooral soorten uit enkele geslachten Curculionidae (Snuitkevers) Hymenoptera (Vliesvleugeligen) Chalcididae De meeste soorten leven als parasieten van andere insekten, een aantal veroorzaken gallen. Cynipidae (galwespen). De meeste galwespen vormen gallen op eiken, enkele op andere planten. Een aan tal soorten vormen zelf geen gallen, maar leven in gallen van andere soorten (dit noemt men inquilienen) en enkele soorten leven pa- rasities De larven zijn kaal, wit en pootloos. Zij leven van de binnenwand van (fe gal, die uit zeer voedselrijke cellen is opgebouwd. De gallen zijn altijd ±ein, omdat de larven geen uit werpselen afscheiden en na de vervelling de oude huid opeten. De verpopping heeft in de gallen plaats. Bij sommige soorten verloopt de ontwikke ling snel, duurt enkele weken, bij andere soorten duurt de ontwikkeling jaren. -24.- Bij de meeste galwespen komt generatiewisseling voor, meestal een genratie van uitsluitend vrouwe lijke wespen die afwisselt met een generatie van wijfjes en mannetjes. De vrouwelijke (agame) komt gewoonlijk uit de zomergallen, de tweeslachtige {bigame) leeft in de voorjaarsgallen. Er zijn ook soorten die uit uitsluitend wijfjes bestaan en maar één soort gallen vormen. En nieuwe gevallen worden nog steeds ontdekt. Vroeger kregen de verschillende generaties wespen vaak verschillende namen, toen de samenhang bekend werd bleef alleen de oudste naam over. 1. Andricus kollari. De agame generatie leeft in de knikkergal of gal noot of Quercus robur (Zomereik), de bigame gene ratie (f. circulans. f. is de afkorting van forma (vorm van een soort)) in de knopgal op Quercus cerris (Moseik). Ik heb alleen de eerste gal hier gevonden, en wel op plaatsen waar geen moseiken in de buurt stonden. Deze wespen kunnen goed vliegen, dus dat kan. De knikkergal is een bolvormige gal, 1-2 cm, in doorsnede, eerst groen, later bruin, glad en onbe haard. In het centrum bevindt zich een ronde larven- kamer, soms meerkamerig door inwonende inquilienen, en deze omgeven door een dikke, harde wand. De gal len zitten alleen of enkele bijeen in de oksels van de bladeren aan tweejarige takken. Ze ontstaan naast de knoppen en drukken deze ter zijde. De gal wespen verschijnen in augustus-september van het eerste jaar, enkele ook in het tweede jaar. Alge meen. IJzendijke, Turkeye. 2. Biorrhiza pallida op Quercus robur (Zomereik). De agame generatie (f. aptera) is de wortelgal, de bigame generatie is de aardappelgal. Op dunne wor tels tot op 1 meter diepte, komen bolvormige, een- of meerkamerige gallen voor van 3-10 mm. in door snede. Ze zitten vaak in klompen bijeen. Het eerste jaar zijn ze geelbruin tot roodachtig en glad en min of meer sappig, later worden ze zwartbruin en hard en vertoont de oppervlakte barsten. De onge vleugelde vrouwelijke wespen verlaten de gallen -25- qalwesp

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 1980 | | pagina 14