Daarna kwam het volgende karwei. De opper vlakte van de ring moest van een nieuwe schel penlaag worden voorzien. De oude schelpenlaag was deels weggespoeld en deels ondergestoven. We hadden dit jaar de beschikking over twaalf ton alikruiken, waarvan we ongeveer de helft gebruikten. De schelpen werden in zakken ge schept en met de rubberboot naar de plaat ge bracht. Via stoere schouders kwamen de schel pen vervolgens op de plaats van bestemming. Twee weken later waren de musterds (bosjes wilgentenen) aan de beurt. De knotploeg had maar liefst 250 bosjes verzameld en er waren nog heel wat handen voor nodig voordat ze keurig waren ingespit. Helaas niet voor lang. De zware storm van 20 april, welke langs de hollandse kust vele strandtenten vernielde spoelde ongeveer 170 musterds weg. De overige musterds werden gebruikt om de rijshoutscher- men rond de stuifduintjes te herstellen. De storm van 20 april had ons nog een andere verrassing bezorgd. Binnen de ring was een laagje zand afgezet, zodat de schelpen aan het oog waren onttrokken. Er moest dus op nieuw met schelpen worden gesjouwd, omdat nu de kans erg groot was dat de Dwergsterns buiten de ring gingen nestelen, waar de be scherming van de zandzakkendijk ontbrak. Langs de dijk bij Nummer Een waren door de stroom plaatselijk redelijke hoeveelheden kokkelschelpen opgeworpen. In allerijl wer den 50 zakken gevuld met deze schelpen en in het centrum van de ring verspreid. Slechts ééntiende van de ring was nu met schelpen bedekt; we hoopten echter dat de eerste broedvogels zich op deze schelpen vestigen en de overigen zich bij deze groep zouden aansluiten. De eerste Dwergsterns en Visdie- ven waren inmiddels al gearriveerd en op de derde mei werd reeds volop balts waarge nomen. Van de Scholekster en Strandplevier -34- waren enkele nestkuilen gevonden; het broed- seizoen was in aantocht. Het laatste weekend van mei werd voor de eerste keer geteld. Binnen de ring lagen op de kokkels een tiental nesten van de Dwergstern, maar ook daarbuiten, bij de duintjes troffen we acht nesten aan. Vermoedelijk was toch de oppervlak te aan kokkels binnen de ring van doorslagge vende betekenis geweest. In de eerste helft van juni arriveerden het merendeel van de Klu ten en Visdieven. Op de stuifduintjes lagen de nesten soms minder als een meter van elkaar verwijderd. Het weer had zich tot op heden goed gedragen. Na de derde week van juni zette echter een pe riode in van wisselvallig weer. Dagen van re gen en storm wisselden elkaar af, zodat eind juni het water in de Noordzee een flinke ver hoging had. Het laatste weekend van juni werden de broed vogels nogmaals geteld. Maar liefst 96 legsels van de Visdief, 46 van de Dwergstern, 68 van de Kluut, 24 van de Strandplevier, 7 van de Scholekster en één van de Noordse stern kon den we noteren. Een nieuwe springvloed was opkomst. Onder deze weersomstandigheden vreesden we het ergste. Ie dere nieuwe vloed kwam het water hoger. De plaat werd angstvallig klein. Op 1 juli over spoelde het noordelijk deel van de Bol, waar ruim dertig Klutennesten lagen. De nacht daar op overspoelde de gehele plaat, met uitzonde ring van het hoogste duintje. In minder dan een uur verdwenen honderden eieren in de golven. Achteraf konden we vaststellen dat dit duintje van levensbelang moet zijn geweest voor de tientallen jonge vogels. Ongeveer twintig jonge Dwergsterns, twintig jonge Visdieven en enige Kluten, Strandplevieren en Scholeksters over leefden dankzij dit duintje de storm. -35-

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 1980 | | pagina 19