De weefsels waaruit gallen opgebouwd zijn ver tonen onderling grote verschillen. Ik beperk me tot de belangrijkste weefsels. In de eerste plaats het vaatbundelweefsels. De verzorging met voe dingstoffen is van groot belang voor de bewoners, de vaatbundels zijn dan ook goed ontwikkeld. In de meeste gallen komen ook cellen en weefsels voor met sterk verdikte celwanden. Vermoedelijk dienen deze als bescherming tegen vogels en zoog dieren. Ook de soms aanwezige hoeveelheden bittere looistof dienen hiertoe. Tegen parasieten helpen deze beveiligingen niet, die komen zelfs in de hardste gallen voor. Gallen komen vooral voor op bomen, minder op strui ken en kruiden. Dit komt omdat bomen veel ouder (en gedifferentieerder) worden, waardoor ze veel meer mogelijkheden bieden. Voor plantengemeen schappen geldt hetzelfde. Sommige zijn zeer rijk, andere arm aan gallen. Over het algemeen zijn jongere gemeenschappen armer aan gallen dan oudere en pioniergemeenschappen veel armer dan klimaks- gemeenschappen. De redenen zullen duidelijk zijn. Al met al zijn bossen het rijkst aan gallen, de plant die de meeste gallen kent is in Noordwest Europa de zomereik (Quercus robur)vanouds de belangrijkste bosvormende boom in dit gebied. De soorten. Bij het schrijven van dit artikel heb ik gebruik gemaakt van 11 Gallenboek uit 1957, plus een sup plement uit 1959. In die tijd waren in Nederland bijna 1300 soorten gallen beschreven (het aantal galvormers is kleiner, daar vele soorten gallen op meerdere planten vormen). Ongetwijfeld zijn er intussen al veel meer gevonden. Hierna heb ik alle soorten beschreven die ik in West Zeeuws Vlaanderen gevonden heb. Dit zijn allemaal meer of minder toevallige vondsten van veelal opvallende soorten, ik heb er nooit echt naar gezocht. Na de beschrijving heb ik het voor komen in Nederland in 1959 (voorzover toen be kend) resp. het voorkomen in W.Z.V1. gemeld (voor zover mij bekendJ. De gallen vormende planten. In het plantenrijk komen weinig gallenvormende soorten voor. De gallen zijn meestal eenvoudig gebouwd. De galvormers behoren tot de bacteriën waaronder de wortelknolletjesbacteriën (Rhizo- bium spec.) van vlinderbloemigen, en vooral tot de schimmels. Voorbeelden hiervan zijn roestzwam- men (Uredinales) en brandzwammen (Ustilaginales) bijv. op granen, en Taprina betaulina (een As- comyceet), die de heksenbezems in berken veroor zaakt. Deze zag ik o.a. in de Braakmanbossen. De gallen vormende dieren. De galvormers behoren tot twee klassen, nl. tot die van de Vermes of wormen en die van de Arthro- poda^of geleedpotigen. Van de eerste groep zijn het één soort raderdiertje (Rotatoria) nl, Proa- les wernecki, dat zeer eenvoudige gallen vormt op algen behorende tot het geslacht Vaucheria (in binnenwateren), en vele soorten aaltjes of draadwormen (Nematoda). Vele van deze soorten kunnen schadelijk voor kultuurplanten zijn. Bij de geleedpotigen vindt men de galvormers onder de mijten en insekten. -11- Neurotus htunismaL's op K

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 1980 | | pagina 7