Acarina (mijten)
De galvormende mijten zijn zeer algemeen, en kun
nen op kultuurplanten schadelijk zijn. Ze "beho
ren tot twee groepen:
- de loopmijten (Tarsonemidae) hehhen een rond-
achtig lichaam met vier paren poten, als bij
echte spinnen. De diertjes zijn ongeveer 0,2
mm lang en leven meestal vrij op planten, waar
ze op de bladeren door hun steken vaak afster
vende verkleurende plekken vormen (géén gallen)
Gallen van loop heb ik nooit gevonden.
- de galmijten (Phytoptidae) zijn langgerekt en
bezitten twee paren poten plus enkele lange,
stijve haren. Ze zijn 0,06-0,2 mm lang. Hun
gallen komen op vele plantensoorten voor, en
kunnen allerlei organen misvormen. Op de bla
deren komen haarkussens, randrollingen en uit-
groeiingen, de knoppen kunnen onder invloed
van inwonende (bijv. overwinterende) galmij
ten sterk opzwellen. Uit aangetaste bloemen
ontstaan meestal vergroeningen en heksenbezem-
achtige woekeringen, d.w.z. de bloemen worden
bladachtig of ervoor in de plaats ontstaat
een heel nieuwe vertakking, vooral in de jong
ste delen van de plant. Vroeger dacht men van
vele mijtgallen, vooral de haarwoekeringen,
dat het schimmels waren. De laatste tijd doet
zich weer een ander probleem voor. Steeds
meer virussen worden ontdekt, die plantenziek
ten veroorzaken. Uitwendig zijn de zieke plan
ten vaak te herkennen aan gele vlekken en
strepen op stengels en bladeren, verschrompe
lingen van de bladeren, enz. enz. Soms veroor
zaken ze echter ingrijpender veranderingen,
zoals bloemvergroeningen en heksenbezems met
een rijkelijke ontwikkeling van stengels en
bladeren. Het gaat hier niet om gallen, omdat
de virussen geen speciale relatie met de ver
groeiing hebben (de hele plant maken ze ziek)
en bovendien zijn virussen niet of nauwelijks
levende organismen te noemen.
-12-
Tot nu toe werden planten met vergroende bloe
men, waarin galmijten zaten als gal beschouwd.
Het is echter mogelijk dat de vergroening het
gevolg was van een virusziekte en dat de gal
mijten in de reeds vergroende bloemen waren
binnengedrongen
Voorzover de hierna genoemde gallen vergroe
ningen zijn, kunnen het dus ook ziekten van
de plant betreffen (galmijten heb ik er boven
dien nooit in gezocht). De gallen zijn:
1. Phytoptus aceris op Acer pseudo-platanus
(gewone esdoorn).
De bovenzijde van het blad is bezaaid met hoorn
tot knobbelvormige uitwassen, die 0,3-3 mm.
hoog en meestal donkerrood van kleur, soms meer
geelachtig zijn. De opening bevindt zich aan
de onderkant, en is eveneens de binnenwand van
de gal met eencellige haren bedekt. Algemeen..
Bosje op diluvium.
2. Phytoptus triradiatus op Salix alba (Schiet-
wilg)
Heksenbezemachtige woeke
ringen uit de katjes of
soms ook uit de knoppen
ontstaan. De bloembe-
kleedselen zijn vergroot
en er ontstaan knoppen,
die tot takjes uitgroei
en, die wat gedrongen
zijn en bedekt met klei
ne, schubvormige blaadjes.
Hier en daar, zich uit
breidend. Vrij algemeen.
3. Phytoptus plicator
ssp. triolii op
Trifolium repens
(Witte klaver).
De bloemen zijn ver-
groend, de tanden van
van de kelk zijn lan-r
ger geworden en ge
draaid, de bloemkroon
is misvormd, bladach
tig en groen geworden.
"13-
rhyloptus
ti-fradiatos