Hieronder volgc een kort overzicht van de resultaten in 1980 voor het Deltagebied (A)West Zeeuws Vlaanderen (B) en Nederland (C)dit laatste volgens Broedvogel- Atlas, Teixeira 1979. A B C Kluut 101 4600 Bontbek plevier 3 450-600 Kleine plevier 2-3 800-1300 Strand plevier 87-93 750-1100 Stormmeeuw - 7000 Zilvermeeuw 1 53.000 Kleine mantelmeeuw - 9000 Kokmeeuw 1270 200.000 Visdief 157 10.000 Noordse Stern 1 1200-1500 Dwegstern 91 320 Grote stern - 5000-6000 Bruine kiekendief 4-8 725-850 Het is misschien wel leuk om al deze soorten eens nader te bekijken. Op het eerste gezicht ziet het er allemaal niet zo slecht uit, maar vaak blijkt de toekomst, als men wat beter kijkt, er niet zo rooskleurig uit te zien. In 1969 broedden er in ons land 4620 paar kluten. Wat dat aantal betreft, zijn we er op dit moment (1980) nog niet op achteruit gegaan. Alleen broedde toen 60% op buitendijkse gronden. Dat is op dit moment veel minder. Er wordt veel gebroed op allerlei olaten, die door afsluitingen van allerlei zeearmen permanent droog vallen. -16- ?nnnde IJselmeer volders zijn goed voor meer dan 1000 paar kluten. Het nadeel van deze gebieden is, net als in zoete gebieden, dat er sprake is van een natuurlijke successie, zodat deze broedplaatsen na verloop van tijd verloren gaan. Het ziet er ook niet naar uit, dat het aantal afdammingen, opspuitingen etc. in de komende jaren op een zo grote schaal als de afgelopen jaren zal blijven plaats vinden. Het behoud van de Nederlandse kluten popu atie is dan ook afhankelijk van het intact laten van het overgebleven kwelder- en slikken areaal. Voor West Zeeuws Vlaanderen waren de Hoge Platen erg belangrijk met 68 paar; de rest broedde in of nabij de kreken. Voor de bontbekplevier, die in onze streek erg zeldzaam is as roedvogelgeldt ook, dat hij op dit moment gebruik maakt van allerlei tijdelijke broedplaatsen. Uit de na tuurlijke broedbiotoop, die bestaat uit kale of schaars begroeide zand- en kleigronden met aanwezigheid van vochtig voedselgebiedis hij al op grote schaal verdreven langs de kusten van Noord- en Zuid-Holland. Ook op de eilanden van Noord en Zuid—Nederland. Voor de strandplevier een zelfde geluid, in Zeeland is deze soort op de schorren, in de inlagen en langs de kreken achteruit gegaan en maakt nu gebruik van tijde lijke broed biotopen als opspuitingen en droog gevallen gronden. Ook wordt een mogelijke concutentie positie van de bontbekplevier als reden aangewezen voor de achter uitgang in gebieden waar de recreatie druk niet aanwezig Voor de kleine plevier, die het echte zoute milieu mijdt, ziet de toekomst er niet zo somber uit. Vaak is de voor keurs biotoop slechts tijdelijk en ook klein schalig. Door betrekkelijk geringe menselijke ingrepen kunnen steeds weer nieuwe geschikte broed gebiedjes ontstaan. In Zeeland is de soort sinds de jaren zestig toegenomen. Voor de meeuwen is na het stopzetten van de grootscheepse vernietigings acties in de kolonies een tijd van voor spoed aangebroken, zoals mag blijken uit de volgende tabel. Kokmeeuw 1930:25.000 1961:85.000 1977:200.000 Stormmeeuw 1925: 100 I960: 700 1977: 7000 Zilvermeeuw 1968:17.000 1977: 53.000 Kleine mantelmeeuw 1950: 50 19779700 -17-

Tijdschriftenbank Zeeland

't Duumpje | 1981 | | pagina 10