De kleine windmolens.
In deze kategorie vallen de molens die voor par-
tikulier gebruik in de handel zijn en een as-
hoogte bereiken tot 35 meter. Hiervan zullen we
de niet-energetiese aspekten behandelen.
De landschappelijke gevolgen.
Ook de kleinere type windmolen zal zijn sporen
nalaten in het landschap. Een goede aanvoer van
wind is noodzakelijk, zodat de wieken boven de
andere elementen, gebouwen, bomen uit moeten
steken. Een windmolen valt verder op door zijn
draaiende wieken en strakke vorm.
De plaatsing van de windmolen kan landschappe
lijke gaafheid, de afwezigheid van storende
elementen, en de openheid aantasten. Ook de
waarde van kultuur-historiese elementen (boer
derijen, dijken, wallen, dorpsgezichten) kan
verminderen. De mate waarin aantasting van land
schappelijke waarden plaats zal vinden is af
hankelijk van de landschappelijke inpassing
van windmolens. De inpassing zal beter zijn
als bij de plaatsing van molens aangesloten
wordt bij bestaande bebouwing en/of beplanting
bij histories gegroeide patronen en bestaande
'onrust1. De indruk bestaat dat de visuele in
vloedsfeer, waarbinnen een kleine windmolen
van ongeveer 20 meterhet landschap domineert,
een vrij beperkte omvang heeft (200-300 meter)
Bij een goede landschappelijke inpassing zijn er
weinig bezwaren te verwachten tegen de plaatsing
van kleine windmolens in onze streek. Vooral
als er in onze polders aangesloten wordt bij de
gebouwen van de gebruiker, wat meestal een boer
derij zal zijn, kan schade aan het landschap
beperkt blijven.
De associatie die een windmolen oproept met een
milieuvriendelijke energie voorziening zal ver
zachtend werken in geval van een verstoring van
de landschappelijke beleving door de detonerende
werking van de windmolen.
Vogels
Vogels kunnen in botsing komen met de wieken van
de windmolens en windmolens kunnen een negatieve
invloed hebben op broedende, rustende of foura-
gerende vogels.
Vogels verplaatsen zich regelmatig massaal:
tijdens de voorjaars- of najaarstrek, dagelijks
tijdens de slaap- of fourageertrek. Vooral op
stuw-banen vliegen vogels op geringe hoogte.
In onze streek vindt stuwing plaats van vogeltrek
zowel in het voor- als in het najaar langs onze
kust. De laatste drie jaar is vooral van de voor
jaarstrek meer bekend geworden door tellingen,
die verricht worden bij de Vuurtoren van
Breskens. Gebleken is dat in het voorjaar, als de
hoofdtrekrichting no or-oost is, vogels massaal
de zeedijk volgen en in afnemend aantal parallel
met de dijk vliegen. Een belangrijk deel steekt
de Westerschelde bij Breskens over. Afhankelijk
van de windrichting en weersgesteldheid blijft
een deel de kust verder volgen. Een verslag van
de trek in het voorjaar 1981 is gepubliceerd
in het Duumpje, voorjaar 1982.
In het najaar als de hoofd trekrichting zuid-west
is vindt stuwing plaats langs de gehele hollandse
kust, steken veel vogels de Westerschelde weer
bij Breskens over en worden dè aantallen richting
Zwin groter.
Daarnaast vinden er zgn. hoogwatervluchten plaats.
De buitendijks fouragerende vogels zoeken bij
hoogwater plaatsen op waar ze kunnen overtijen.
Dit gebeurt met name tussen Breskens en de Braak
man net over de dijk in het bouwland. Het gaat
hier over enkele duizenden steltlopers, terwijl
bij hoge vloed ook de bol op de Hoge platen
onderstroomt, kunnen de aantallen tot enkele tien
duizenden oplopen.